Vietnam: karstbergen, ao dai’s en hot tocs

Vietnam: karstbergen, ao dai’s en hot tocs



Hoewel de sporen nog altijd zichtbaar zijn, heeft vietnam de ‘amerikaanse oorlog’ allang achter zich gelaten. Het land combineert levendige steden met ongenaakbaar mooi natuurlandschap en aanstekelijke gastvrijheid.

VIETNAM
Tekst | Hans Bouman

Het Hoan Kiem-meer ligt in het hart van Hanoi. In het meer bevindt zich een klein eilandje, waarop anderhalve eeuw geleden de Pagode vande Jadeberg werd gebouwd, ter ere van onder andere de beschermheiligen van de intellectuelen en de artsen. Vandaag de dag is de Pagode het domein van jeugdige verkopers, die hopen hun waar aan de toeristen te slijten.

Verderop zie ik hoe groepjes vrouwen grote vellen kleurrijk bedrukt papier in brand steken. Long, die de komende dagen mijn gids zal zijn in noordelijk Vietnam, legt uit wat er gaande is. “Volgens de Chinese maankalender is het vandaag vijftien juli. Halverwege deze maand verbranden veel Vietnamezen papieren voorwerpen, ten behoeve van de doden. De vellen papier stellen bijvoorbeeld lappen textiel voor. Door ze te verbranden komen deze in het bezit van de overledenen.”

Nguyên Duc Long - zoals zijn volledige naam luidt - mag graag vertellen over de Vietnamese tradities. Hij mag überhaupt graag vertellen. Over alles wat geluk of juist ongeluk betreft, bijvoorbeeld. Misschien is de bijna obsessieve Vietnamese fascinatie voor geluk en ongeluk een uiting van de moeilijke, roerige geschiedenis van het land, waarin hongersnood, oorlog en natuurrampen door de eeuwen heen talloze slachtoffers maakten. Dat leed heeft de Vietnamezen niet alleen hun toevlucht doen zoeken in bijgeloof, maar ook pragmatisch gemaakt.

Vietnamezen kijken vooruit, niet terug. Op de ‘Amerikaanse oorlog’ bijvoorbeeld. Amerikaanse toeristen - alle toeristen - zijn van harte welkom. Wat niet wegneemt dat ze er trots op zijn de Amerikanen, alweer heel lang geleden, te hebben verslagen. Dat blijkt bijvoorbeeld als ik het Legermuseum bezoek. Op het plein voor het museum staat een MiG-21, die getuige het bijschrift handenvol Amerikaanse vliegtuigen uit de lucht heeft geschoten. En ook de wrakstukken van een Amerikaanse B-52, een F-111 en een Frans transportvliegtuig in de achtertuin worden met gepaste trots getoond.

Terwijl ik langs de geëxposeerde vliegtuigoverblijfselen wandel, wordt ineens mijn aandacht getrokken door muziek die klinkt uit een overdekte ruimte naast het museum. Er blijkt zich een compleet muziekgezelschap te bevinden, dat bezig is traditionele Vietnamese muziek in te studeren. Zodra ze me in het oog krijgen word ik gewenkt: plaatsnemen en luisteren!

Nadat we enkele dagen in de drukte van Hanoi hebben doorgebracht, zijn Long en ik het erover eens dat het tijd wordt voor een bezoek aan het platteland. Long heeft twee suggesties: eerst naar de Baai van Halong (‘de mooiste baai ter wereld’) en vervolgens naar het dorp van zijn familie. De boottocht in de Baai van Halong blijkt de onderneming meer dan waard. Wat een uitzichten! Wat een oorstrelende stilte!

De schoonheid van de mooiste baai ter wereld zit hem vooral in het berglandschap van drieduizend eilanden en eilandjes voor de kust: groenbegroeide karbonkels van karstgesteente, een soort maritiem equivalent van de bergen van Guilin in China. De aanblik van de baai is dermate fabelachtig dat het niet anders kan of er bestaat een mythe over. Halong betekent ‘waar de draak in zee neerdaalt’. De eilanden in de Baai van Halong, zo wil het verhaal, werden geschapen door een gigantische draak, die met zijn staart gaten in de grond sloeg. De gaten vulden zich met water. Wat boven water bleef uitsteken werden de eilanden. 

Een uurtje vliegen ten zuiden van Hanoi ligt Hué, de oude keizerlijke stad die in de zestiende eeuw werd gesticht. Hij is gelegen aan de Parfumrivier, die wel de mooiste rivier van Vietnam moet zijn. Is het de kleur van het water, in het schitterende zonlicht? Zijn het de weelderig begroeide oevers. De palmbomen? De traditionele schepen die over de rivier heen en weer varen? De mensen die in de ondiepe gedeelten rivierzand van de bodem graven? Het zal, zoals meestal, een combinatie zijn. In elk geval laaf ik mij aan de koele rivierbries en aan de geuren die over het water hangen.

Aan de oever ligt de Thien Mu-pagode, een 21 meter hoge achthoekige toren die halverwege vorige eeuw aan de oever van de rivier is gebouwd. De pagode blijkt niet alleen een monument uit een trots verleden, maar is nog altijd in gebruik: er wonen zowel monniken als novicen.

Zondag in Ho Chi Minhstad. Bij de ingang van de Notre Dame staat een haag van meisjes, gekleed in smetteloos witte ao dai’s, de traditionele Vietnamese tuniekjurken. Met dank aan de Franse kolonisten, bestaat er nog altijd een katholieke minderheid in dit boeddhistische land. Op het plein en het grasveld voor het kerkgebouw heerst een levendige drukte. Jonge ouders duwen hun kroost voor zich uit in gammele wandelwagentjes, ballonverkopers doen goede zaken, bedelaars proberen een graantje mee te pikken van het wisselgeld.

Sinds de ‘Val van Saigon’ in 1975 heet de stad officieel Ho Chi Minhstad. Veel mensen gebruiken echter nog altijd de oude naam Saigon, die ontleend is aan de Saigon-rivier, die dwars door de stad loopt. Want Ho Chi Minhstad ligt niet aan de Mekong. Die rivier bevindt zich ongeveer anderhalf uur rijden ten zuiden van de stad, bij het plaatsje Mytho. Van daaruit zijn boottochten te maken over de bruinkleurige rivier, die vanwege het instromend zeewater te brak is om goed drinkwater te leveren. De Mekongdelta is een vruchtbaar gebied, maar drinkwater is er een probleem. 

Zo’n 35 kilometer ten noorden van de stad bevinden zich de Cu Chi-tunnels. Zij vormen een uitgebreid ondergronds complex van ondergrondse gangen met een totale lengte van ongeveer tweehonderdvijftig kilometer. Het graven ervan begon in de late jaren veertig, toen de Vietminh strijd voerde tegen de Franse bezetters. Later voerde de Vietcong van hieruit menige aanval uit op Amerikaanse legereenheden, die zonder het te beseffen min of meer bovenop het tunnelcomplex een grote militaire basis hadden aangelegd, ter bescherming van Ho Chi Minhstad. Vandaag de dag zijn de tunnels van Cu Chi een van de belangrijkste toeristische attracties van Vietnam. Verreweg de meeste bezoekers zijn Vietnamezen: bussen vol schoolkinderen, maar ook veel partijleden. Cu Chi is wellicht het meest sprekende symbool van het Vietnamese doorzettingsvermogen.

De volgende dagen bezoek ik enkele van de ‘verplichte nummers’ van een bezoek aan Ho Chi Minhstad. Ik bezoek de Jade-Keizerpagode, het Herenigingspaleis, de Giac Lam-pagode en het uitgesproken levendige Chinatown, ook wel District nummer 5 genoemd. Onvermijdelijk is natuurlijk ook een bezoek aan het Oorlogsmuseum, ooit begonnen onder de naam ‘Museum van Amerikaanse oorlogsmisdaden’. Die term vonden de Vietnamezen op den duur wat te scherp, al ademt de manier waarop het museum de oorlog presenteert nog wel die sfeer.

Ik sluit mijn bezoek aan Ho Chi Minhstad af met een ritje per cyclo: de fietstaxi die langzaam maar zeker met uitsterven wordt bedreigd. Maar cyclochauffeur Tung denkt nog lang niet aan stoppen. Hij zou zich trouwens geen taxi kunnen veroorloven. Links en rechts van ons rijden vrouwen, gehuld in hun zondagse ao dai, op hun stoffige Honda’s. Ze dragen lange handschoenen, die tot de ellebogen reiken, om hun lichte huid tegen de zon te beschermen. Hoe blanker hoe mooier. Keer op keer passeren we gevels met het woord hot toc erop. “Is Ho Chi Minhstad al zo verwesterd dat ze hier overal hot dogs verkopen?”, vraag ik Tung. Die zet zijn cyclo aan de kant, draait zich om en kijkt me breed grijnzend aan. “Hot toc? Hot toc betekent geen hot dog, maar kapper!” Dan schatert hij het uit.

> Rondreizen Vietnam