Naar Patagonië!

Naar Patagonië!

Patagonië is een naam die beelden oproept van grootse natuurgebieden en grote verlatenheid. De staart van Zuid-Amerika was eeuwenlang een soort Wilde Westen, waar de inheemsen en avonturiers de dienst uitmaakten. Deze uithoek, tegenwoordig van Chili en Argentinië, blijkt uit een veelvoud van landschappen en culturen te bestaan.

San Carlos de Bariloche. Alleen al om die prachtige naam zou je erheen reizen. Wij hebben een nog betere reden: het is bloedheet in Buenos Aires. Dus naar het westen, naar de Andes, naar de bergen. “Als jullie Zwitserland kennen”, zei men in de hoofdstad tegen ons, “dan zul je je daar thuis voelen.”

Uren lang vliegen we over een monotone, bruine vlakte, de pampa; eerst keurige vierkante kavels, daarna wanorde, zoutpannen en witte kronkels door het landschap waaraan niet te zien is of het wegen of droge rivierbeddingen zijn. In de verte rijzen besneeuwde toppen op, met aan hun voeten gekloofde heuvels, groepjes bomen en spiegelende meren.

Met zijn houten huizen en bakken geraniums aan de balkons doet Bariloche aan Zwitserland denken. Niet toevallig, want in het verleden ruilde menig Zwitser zijn Alpen in voor de Andes. Hier in Bariloche, een vakantiestadje aan de voet van de Andes, verkochten zij chocola en waren zij betrokken bij de aanleg van de spoorlijn naar het oosten. Al eerder hadden Duitse immigranten deze streek vanuit Chili gekoloniseerd. Bariloche is vermaard als wintersportcentrum. Het was lange tijd een favoriete plek voor de jetset uit Buenos Aires, zoals de familie van ‘onze’ Máxima. Maar ook in januari, als de Argentijnen hun zomervakantie vieren, is het aan de voet van de Andes een drukte van belang.

Ook het achterland van Bariloche is geliefd. Met stip bovenaan staat de ‘zeven meren-route’, een rit van ruim honderd kilometer. Eenmaal bevrijd van het drukke stadsverkeer rijd je een stille wereld van grote schoonheid binnen. Een landschap
van meren, rivieren en opvallende rijen hoge populieren, omringd door witte bergruggen. We knikken instemmend bij het passeren van de Rio Bonito, want ja, het is inderdaad een mooie rivier. Na Villa la Angostura, een Centerparcs-achtige nederzetting vol horeca en speeltuinen, maakt het asfalt plaats voor steenslag en dient het Spiegelmeer (Lago Espejo) zich aan. Tegenliggers laten zich nu nauwelijks meer zien. Meren evenmin. We glijden door een dor en droog landschap, vol verweerde rotsen. Over een lawaaiige houten brug passeren we de Rio Filo Hua Hum.

Zware jongens
Ushuaia, een havenstad aan de zuidpunt van Vuurland, ligt aan de voet van besneeuwde bergen waarvan de hellingen met bos bedekt zijn. Hoe hoger je komt, hoe ordelozer de bebouwing en het stratenpatroon. Oorspronkelijk was het een ballingsoord waar de Argentijnse regering haar zware jongens opborg. De gevangenis is nu in een museum veranderd. Aan het eind van de negentiende eeuw heerste er even een goudkoorts rond de stad, die echter weinig mensen rijk heeft gemaakt. De recente groei van de stad houdt vooral verband met de klandizie van cruiseschepen die op weg zijn naar Antarctica. Hoogbejaarde Amerikanen en Europeanen, met de naam van hun schip op de revers van hun rode zeiljas geschreven, zijn vertrouwde verschijningen in het straatbeeld. Avenida San Martin, de lange winkelstraat bij de haven, is een aaneenschakeling van zaken die leren schoenen en laarzen, knuffelpinguïns en souvenirs van roze Patagonische steen verkopen.

Het ‘Museum van het einde van de wereld’ (Museo del Fin del Mundo) is klein maar fascinerend. Hier komt de turbulente historie van deze plek tot leven. Wij kijken naar sepiakleurige foto’s van verdwenen inheemse stammen, zoals de Yámana en Alakaloefs. Zij tonen mannen met schaamlappen en driehoekige bontmutsen. Een paar vitrines verder krijgt missionaris Thomas Bridges alle aandacht. Zelfs in de reisgidsen wordt zijn naam genoemd als de auteur van het Yámana-Engelse woordenboek, dat ruim dertigduizend woorden - niet alfabetisch gerangschikt - bevat.

Eeuwenlang flakkerden de vuurtjes van deze zeenomaden langs de kusten van Vuurland, een woest en bergachtig gebied. Ook in hun beste jaren zullen er nooit meer dan een paar duizend inheemsen zijn geweest. Schaaldieren, zeehonden en vogels stonden geregeld op hun menu. Ze smeerden hun lichaam in met dikke lagen zeehondenvet om zich tegen de kou te beschermen. ‘s Nachts overvielen ze de broedkolonies van pinguïns en knuppelden de vogels dood.

Een zuil op de museumvloer vertelt in kort bestek iets over de ontdekkingsgeschiedenis van Vuurland. In 1520 keken Magelhães en de zijnen ongelovig naar de bewoners van deze kusten. Later zouden de ‘eskimo’s van het zuidelijk halfrond’ meer dan eens naar Europa worden meegenomen om daar als kannibalen tentoongesteld te worden. Op de zuil zijn ook Nederlandse namen te vinden. Zoals die van kapitein Sebald de Weert, die een groep eilandjes naar zichzelf vernoemde - de Sebaldinas - die nu bekendstaan als Las Malvinas (in Argentinië) en als The Falklands (in Engeland). Zeventien jaar later, in 1616, rondden Schouten en Le Maire de punt van Zuid-Amerika, die sindsdien als Kaap Hoorn door het leven gaat. Anderhalve eeuw later zou James Cook deze kaap als een ‘vreselijke plek’ betitelen. Langs een wand van het museum staat een replica van de driemaster ‘Beagle’ waarmee Charles Darwin in 1832 deze wateren verkende. Toen hij zijn eerste inheemsen zag, kon hij nauwelijks geloven dat het om menselijke schepselen ging.

Een apart zaaltje geeft een indruk van de spectaculaire vogelwereld van Vuurland. Europa heeft witte zwanen, Australië zwarte, maar Patagonië heeft witte zwanen met zwarte nekken. De condor ziet er met zijn kale nek en witte boordje uit als een bovenmaats lid van de gierenfamilie. De rotsspringer - een pinguïn - geeft met zijn gele kuif een frivool tintje aan het lokale vogelrijk. Dat geldt in versterkte mate voor de vuurrode kop van het mannetje van de Magelhães-specht en het zwarte kokette kuifje van het vrouwtje. Ik zou dat veelbelovende stel graag eens in het echt willen zien.

Reuzentimmerman
Een dag later laat ik mij door een minibusje afzetten in het nationale park Tierra del Fuego. Bossen kruipen omhoog tot ver op de berghellingen en daarboven steken witte toppen uit. De overheersende boom is een soort eik, die echter bosbesachtige blaadjes heeft; aan zijn takken hangen lange slierten lichtgroen baardmos. Andere boomtakken zijn versierd met bollen maretak. Het is er doodstil. Nergens wordt de stilte verbroken door het gehamer van de reuzentimmerman, de carpintero gigante, zoals de Magelhães-specht in het Spaans wordt genoemd. Wel zie ik stammen met enorme uitgepikte gaten. Een hele dag dwaal ik vruchteloos zoekend door het park. Weliswaar zie ik - op een kampeerterrein bij het bordje sanitarios (toiletten) - een roodkopspecht zitten, maar die is van hout.

De volgende dag besluit ik het hogerop te proberen. Eerst loop ik om een meer heen, daarna stijgt het voetpad in de richting van de grens met Chili. Ineens komt er een hele spechtenfamilie aangevlogen. Ik zie een felrode kop, een zwart kuifje en een jong dat al wat rood rond de snavel heeft. Ze strijken alle drie op een stam neer en vullen het bos met hun geroffel. Grote stukken bast dwarrelen omlaag. Ze laten zich door mijn nadering niet afleiden. Van dichtbij kan ik vaststellen dat het ouderpaar helemaal niet gigantisch is, ze zijn beslist kleiner dan onze zwarte specht.

Domweg gelukkig in Patagonië. Echt, ze bestaan nog steeds, dagen waarop wensen in vervulling gaan.

Rondreizen Argentinië.

Rondreizen Chili