Reisverslag Sri Lanka

Reisverslag Sri Lanka

Een vakantie naar Sri Lanka, het voormalige Ceylon is eigenlijk een logisch gevolg op onze vorige grote vakantiereis naar Rajasthan, India. Al vlak na deze reis hadden we het in september met Ans, Marten en Jet, de kennissen die we ontmoet hebben tijdens een Djoserreis naar Turkije, over deze bestemming, waar we al veel over gehoord hadden. Zuid-India was ook nog in de race, maar met belangstelling werd alles wat er over Sri Lanka te lezen en te vinden was, gevolgd.

Bekijk onze reizen door Sri Lanka.


“Dit weelderige, tropische eiland wordt omzoomd door prachtige stranden en kristalhelder water volgens de folders en kent veel verschillende klimaten. Door de ligging zo dicht bij de evenaar kent het eiland voor het grootste gedeelte een tropische begroeiing, maar ook een woestijnachtig gedeelte in het noorden. Door de hoogte in het midden van het land is de bergachtige omgeving van Kandy en Nuwara Elyia veel koeler met een gemiddelde lenteachtig klimaat van rond de 15 tot 20 graden Celsius. Op een relatief klein oppervlak vind je in Sri Lanka monumentale oude tempels en schitterende landschappen met berggebieden, theeplantages en hagelwitte stranden. In deze voormalige Nederlandse kolonie kun je echter ook naar luipaarden en wilde olifanten speuren. De reis begint in de hoofdstad Colombo, waar ons luxe hotel bij zee perfect dient als uitvalsbasis voor het bekijken van de woelige stad. De start is cultureel getint met een bezoek aan de eeuwenoude koningssteden in het noorden als Anuradhapura en Polonnaruwa. In Dambulla vinden we boeddhistische rotstempels met goed bewaarde fresco’s. Reizend langs specerijentuinen komen we vervolgens aan in Kandy, in het hart van Sri Lanka. Dit is een grote plaats aan een heerlijk meer; van hieruit doen we uitstapjes naar de botanische tuinen. Met de trein reizen we door prachtige groene theeplantages naar het koele oud-Engelse bergstadje Nuwara Eliya. Van hieruit kun je een stevige wandeling naar World’s End maken of Adam’s Peak beklimmen. De bergafwaartse busrit leidt ons naar een uniek kamp midden in de jungle, waar we op zoek gaan naar wild en bijzondere vogels. Aan de zuidkust verblijven we dan in het dorpje Ahangama aan het strand, op korte afstand van de oud-Hollandse stad Galle, met prachtige koloniale gebouwen en een oude stadsmuur. Dichtbij ligt ook het palmenstrand van Unawatuna.”

Dit stond allemaal in de reisbeschrijving in de prachtige  folder, de uitgebreide Djosergids met de harde kaft.

Woensdag 27 juli

Weinig reizen begonnen zo relaxed als deze. Ruim drie dagen uitrusten en voorbereiden, tijd genoeg om veel over Sri Lanka te lezen, uitgebreid de grote Niketas te pakken om zo te controleren of er iets vergeten was. Vandaag zijn we lekker rustig opgestaan, ruim ontbeten, de krant gelezen en uiteindelijk in de motregen op de trein gestapt om direct naar Schiphol te gaan. Uiteindelijk konden we door de strenge bewaking. Koffie doen, broodje ei, even ontstressen en het vliegtuig in op weg naar Londen.

Daar hadden we vier uur om in de transit door te brengen onder het genot van een grote Engelse pint in een echte Pub. Wat een druk en groot vliegveld!  Heel gezellig gezeten, veel gelachen en al snel ingestapt in een gloednieuw grote airbus van Qatar Airlines. Wat een service en wat een luxe vliegtuig! De stewardessen boden je alle service die je maar wilde hebben, maaltijden volgens een menukaart, alcoholische dranken en een eigen tasje met sokken, slaaphoofddoekje, hoofdtelefoon en toiletspullen; daar kan de KLM nog wat van leren. Ook had je een eigen videoschermpje met afstandsbediening bij je stoel. Je kon kiezen uit een 30-tal films, de allernieuwste cd’s, videogames en nieuws. In Doha, de hoofdstad van Qatar, was het ’s ochtends om halfzeven al 34 graden. Het zou die dag zo rond de 40 ° C worden. Daar valt toch niet aan te wennen!

In de transithal merk je dat je in een dure Golfstaat zit. Porches, diamanten, de allernieuwste camera’s en nog veel meer luxe in de belastingvrije winkels. De arabieren die er rondliepen zagen er allemaal uit als rijke oliesjeiks, terwijl de vrouwen van die lange zwarte burka’s droegen, met zelfs een sluier voor de ogen. Maar wel van hele mooie stoffen.

Wat een hitte bij het instappen, een hete wind blies tijdens dat kleine stukje van de transferbus naar de vliegtuigtrap  in je gezicht en dat voelde je goed! Binnen in de airbus spoten ze een drijfmiddel in de lucht om de boel te desinfecteren, want al die vieze toeristen nemen zoveel bacil mee! Of zal het nog te maken hebben met de naweeën van het Sarsvirus of de vogelgriep uit Azie?

De derde vlucht was minder comfortabel dan de voorgaande, niet zo’n groot nieuw vliegtuig, maar de service was weer prima. De laatste twee uur van de vlucht had ik het trouwens gehad, want ik kon niet meer goed zitten en had last van een slapend been. We waren dan ook al bijna 24 uur onderweg. Gelukkig naderde de landing en was alle leed snel vergeten.

De bagageafhandeling ging vlot en bij het vliegveld kon je meteen pinnen. Eén euro is ongeveer 118 Srilankaanse roepie en we rekenden gemakshalve maar 100 roepie voor € 0,80. Dan hadden we een kleine indicatie van wat alles hier zou gaan kosten.

“Gelukkig meisje”, de vertaling van de Japanse naam Sachiko, onze reisbegeleidster, stond ons al op te wachten en leidde ons door de drukte bij de aankomsthal naar onze bus. Het was ongeveer een uur rijden naar het hotel in het centrum van Colombo en in die tussentijd gaf ze veel informatie over Sri Lanka en de komende reis. Als eerste kwam ze langs met een tropische vrucht, de rambutan, een rode stekelige bol die op een tamme kastanje lijkt. Het binnenste ervan is een witte, zoete kleine bol die heerlijk smaakt. Het regende en flink ook. In Sri Lanka rijden ze links. Een overblijfsel van de Engelse koloniale tijd. De weg van het Bandaranaike Airport, vernoemd naar de president die in 1959 vermoord werd, was goed te berijden. Van Negombo naar de binnenstad van Colombo was ongeveer 30 kilometer en langs de weg was het een en al bedrijvigheid. Veel winkeltjes, veel mensen zittend, lopend met een paraplu of aan het werk. De schemering viel snel en dat is gebruikelijk zo dicht bij de evenaar.

Uiteindelijk toch lichtelijk uitgewoond kwamen we ons hotel Holliday Inn  in het centrum van de stad aan, dicht bij de Galle boulevard en het koloniale Galle Face Hotel.

Nadat we ons lekker opgefrist hadden, gingen we met de tuktuk, de driewieltaxi die je hier overal ziet naar het Green Cabin Restaurant, waar we genoten van een typische lokale maaltijd. Dat het dus erg spicy zou worden hadden we wel verwacht, maar zo heet! De trend was gezet. Nablussen dus. Kees was meteen samen met de reisleidster bij een klein tentje in de buurt koud bier gaan halen, want dat was hier niet verkrijgbaar en iedereen was toch wel aan een opkikkertje toe. Even een eerste kennismaking met de leden van de groep en daarna moe en voldaan terug naar het hotel. De eerste twee ( ja ook de 28 juli al) reisdagen zaten er op.

Vrijdag 29 juli

De wake-up-call ging pas om 8.30 uur plaatselijke tijd (in Sri Lanka is het 4 uur eerder) en we schrokken wakker, omdat ons bioritme nog niet aan deze tijden gewend was. We hadden eigenlijk om deze tijd al afgesproken om ergens in Colombo te gaan ontbijten, maar toen we in de lobby van het luxe, maar erg saaie hotel met veel marmer en een lage temperatuur door de blazende airco kwamen, was al snel besloten dat we in het restaurant van het hotel zouten gaan ontbijten. Het zag er allemaal zo luxe en verzorgd uit! De prijs was er dan ook naar; wel 700 roepie en dat is ongeveer 5 ½ euro!

De stad Colombo, met een miljoen inwoners veruit de grootste stad van Sri Lanka, heeft een modern en een oud deel. De wijk Fort, waar we heel dichtbij zitten, bevat nog wel enkele resten van de oude stadsmuur, maar is nu de zakenwijk van de hoofdstad, die volstaat met moderne gebouwen. We kijken uit op de torenhoge Ceylonbank en de Srilankaanse versie van de Twin Towers.  De wijk Pettah, die aan Fort grenst, is een gezellige en rommelige buurt. Hier zijn de marktjes en oudere gebouwen van de stad te vinden en hier bevindt zich ook het Hollands museum, het vroegere Hollandse stadhuis. Ons luxe hotel ligt vlakbij de boulevard van Colombo, waar tegen zonsondergang veel inwoners van de stad uitwaaien. Voor het vertrek heb ik snel een foto genomen van de Galle Face Green, het uitgestrekte grasveld waar de inwoners van de stad cricket spelen. Luieren en wandelen en het luxe koloniale hotel met dezelfde naam dat er naast ligt. 

Daarna meteen de bus in en de lange reis naar de eerste van de koningssteden, Anaradhapura  begonnen. Maar eerst de stad uit en dat duurde toch nog een hele tijd. Gelukkig ging de bebouwing over in een meer landelijke bewoning. Alleen langs de weg stonden nog kleine houten huisjes en heel veel winkeltjes met vooral groente en fruit, maar ook kleding, fietsonderdelen en andere snuisterijen. Erachter begon gelijk de bush met veel palmbomen, bananenbomen en rijstvelden. Lintbebouwing langs de weg en daarachter niets. Wat is Sri Lanka toch groen! Allerlei soorten bomen van klein tot groot met de typische tropische beplanting ernaast. Hoge varens, gatenplanten, fel bloeiende planten en metershoge brede ficusbomen die wij maar moeizaam als kamerplant kunnen behouden. Veel hoge, ranke kokos- en dadelpalmen, reuzenkapokbomen, allerlei hardhoutsoorten als mahonie, iroko, bankirai en ebbenhout. Je ziet langs de weg overal houtfabriekjes waar ze handmatig met wiggen de boomstammen splijten en glad maken. Arbeidsloon is hier te verwaarlozen, het product is belangrijk. Ook kom je af en toe van die grote vrachtwagens tegen waar dikke afgezaagde boomstammen op liggen. Voor ons heel “dubbel” om te zien. Je weet dat dit de vernietiging van het regenwoud bevordert, maar aan de andere kant hebben de bewoners deze bomen nodig als belangrijke bron van inkomsten.

We hadden verschillende stops onderweg. De eerste was een cashewnotenstop! Langs de kant van de weg waren allerlei kleine winkeltjes waar je cashewnoten kon kopen. Spicy of puur in grote of kleine porties. Ertegenover was een oude mevrouw bezig de ruwe noten met een steen te splijten en de verse noten eruit te halen. Daar hebben we meteen een foto van gemaakt. Vervolgens een winkeltje met verse ananas. Deze werd ter plekke voor ons met een machete van de harde schil ontdaan en uitgedeeld. Verser kun je ze niet krijgen en wat smaken ze dan lekker.

Daarna de lunchstop vlak bij het plaatsje Kuneragata. Een idyllische plek tussen de bamboebomen en hoge palmen waar we lekker hebben gegeten.

Onderweg zagen we diverse prachtige vogels, de blauwe Asian roller, verschillende kingfishers, zilverreigers, papagaaien, ibissen, duiven en kraaien. Het zeldzaamst was de bonte specht vlak bij het Balau Wela, een groot kunstmatig aan gelegd meer. Zo’n meer wordt in Sri Lanka een tank genoemd. Al in de 3e  eeuw v. Chr. begonnen de inwoners van het land de enorme hoeveelheden water van de moessonregens op te vangen door een dam te bouwen waar het water werd opgevangen. Door een ingenieus systeem van kanalen kon op deze manier optimaal gebruik worden gemaakt van de regenval. Sommige van deze kunstmatige meren hebben een oppervlakte van enkele vierkante kilometers.

We reden over een hoge dijk en hadden prachtig uitzicht over het meer waar we visarenden zagen en allerlei soorten reigers, ooievaars en pleviersoorten. We waren op weg naar de Boeddha van Aukana. Dit is het best bewaard gebleven antieke beeld uit de 5e eeuw. Het 13 meter hoge beeld is een kunststuk van beeldhouwwerk en als je onderaan staat bij de grote voeten, waar de lotusbloemen geofferd worden, valt de enorme hoogte pas goed op. Met de linkerhand houdt Boeddha zijn sierlijke gewaad vast en de rechterhand houdt hij in een zegening positie. Om bij het beeld te komen moesten de schoenen uit en de pet af. Dat hoort zo als je een tempel bezoekt. In de warmte worden het zand en de stenen goed heet en het lopen erop is moeilijk. In de bomen erachter zitten allemaal kleine apen. Later zouden we er tientallen van zien, maar de eerste keer is het toch weer uniek dat je ze zo in het wild tegenkomt.

We reden verder naar Anuradhapura, de eerste van de koningssteden. De weg was slecht en het schoot dus niet echt op. Een duidelijk verschil in droogte toonde het landschap. De moesson bereikt dit gedeelte van het land niet omdat het in de regenschaduw van de bergen ligt. Bij binnenkomst van deze belangrijke culturele stad viel me de grootte ervan wat tegen. Wat ik dacht dat de buitenwijk was, vormde eigenlijk de hele stad al en we waren er ook zo weer uit.

Ons hotel, het Nuwarawewa Resthouse ligt buiten het stadje vlak aan het grote meer, waar ons hotel naar vernoemd is. Het heeft een redelijk groot zwembad en kijkt uit naar de dijk, waarachter de grote tank, het stuwmeer is gelegen. Veel fietsers met grote bepakkingen kijken met belangstelling naar die toeristen die hier een biertje zitten te drinken. Ook nu weer besloten we ’s avonds in het restaurant van het hotel buiten op de veranda te eten. Ze hadden er een heerlijk buffet met nogal kruidige gerechten, maar het smaakte heerlijk. We zijn benieuwd wat de volgende dag ons zal brengen wanneer we met de fiets naar de tempels gaan.

Zaterdag 30 juli

Eeuwen geleden regeerden grote koninklijke beschavingen het eiland. De oude koningssteden van Sri Lanka, Anaradhapura en Polonnaruwa, worden met hulp van Unesco weer in oude glorie hersteld.

 

Hier in Anuradhapura staat de eerste dagoba (stoepa) van Sri Lanka, uit de derde eeuw voor Christus. Je vindt hier ook het grootste boeddhistische tempelgebouw ter wereld, de Jetavana-dagoba, een koepelvormig, massief gebouw, waarop ooit een gouden piek schitterde, de kotkarella. Zonder piek haalt deze dagoba nog een hoogte van 122 meter. De diameter van het helemaal uit baksteen opgetrokken gebouw bedraagt 115 meter. Archeologen rekenden uit dat je met het gebruikte aantal bakstenen een muur zou kunnen bouwen van drie meter hoog en 640 kilometer lang. Nog indrukwekkender is een kleinere dagoba die wordt gedragen door 348 stenen olifanten. Zij aan zij lijken de dieren met hun voorste poten uit het bouwwerk te stappen. Van sommige dagoba’s wordt beweerd dat ze een relikwie van boeddha verbergen, een haar bijvoorbeeld of zijn rechter sleutelbeen.

Maar de meeste zijn volledig massief. De gelovigen lopen er biddend omheen, altijd met de klok mee zodat je reine hand zich aan de kant van het heiligdom bevindt. Met Poya, het volle maanfeest, liggen de offertafels, aan de voet van de dagoba’s, vol lelies en geurige jasmijn. Iedereen brengt iets mee en het geofferde eten wordt gulzig ontvangen door de apen.

We deden geen ontbijt, maar een eigen nescafé . Onderweg zouden we wel wat bananen en “gevulde deegballen” kopen. Vandaag zouden we namelijk fietsen huren en met een gids naar de vele bezienswaardigheden van deze door de Unesco beschermde oude stad gaan. We kregen er ook een pompboy bij met gereedschap om onderweg de kapot gegane fietsen te repareren.

Eerst even geld halen, water inslaan en in colonne op de fiets de warmte in langs de slecht geplaveide wegen. Wij zijn toch een bezienswaardigheid, want iedereen kijkt naar ons. Buitenlanders op de fiets!

Als eerste gingen we naar de rotstempel van Isurumuniya, een uit de 3e eeuw daterende tempel met een klokvormige dagoba en andere bouwwerken die door stenen trappen met elkaar verbonden zijn. In de uitgehouwen ruimten van de hoge rots zijn verschillende zittende en liggende Boeddhabeelden te bewonderen en in het kleine museum ernaast bevindt zich het beroemde beeldhouwwerk van de minnaars van Isurumuniya, een in de 6e eeuw in Indiase Guptastijl uitgehouwen reliëf.

De liggende Boeddha van ongeveer een meter of 15 is beschilderd in heel felle kleuren en elke kleur heeft zijn betekenis; blauw is je haar, geel je huid, rood je bloed, oranje is je vlees en wit is de kleur van je geboorte.

De gids gaf veel uitleg. In dezelfde ruimte waren nog meer manshoge beelden van prinsen te zien. Boven op de rots had je een prachtig uitzicht over het hele gebied en kon je de grote witte dagoba mooi zien. Daar fietsten we vervolgens heen, De Ruwanweliseya, ook wel de Maha Thupa genoemd. De 55 meter hoge koepel heeft de vorm van een perfecte druppel en is helemaal massief. In een kamer in het binnenwerk worden relikwieën van Boeddha bewaard en dagelijks komen duizenden pelgrims of belangstellenden bloemen offeren op de stenen altaren. Om de paar jaar wordt de dagoba helemaal wit geverfd en je kon zien dat dit pas geleden weer gedaan was, want in de felle zon blonk het bouwwerk op verblindende wijze tegen je op. De stoepa wordt omgeven door een muur van gebeeldhouwde olifanten op ware grootte. De vier poortgebouwen op de vier windstreken markeren de buitenmuur van het heiligdom.

Verder lopend kwamen we bij het drukst bezochte deel van de oude stad, de Bo-boom, de Sri Maha Bodhi, met meer dan 2200 jaren de oudste gedocumenteerde, nog altijd levende boom. Volgens de overlevering is hij gegroeid uit een stekje van de heilige boom in India waaronder Boeddha de verlichting bereikte. Veel volgelingen van Boeddha trachten hier met Poya ook tot inzicht te komen (het feest dat samenvalt met volle maan. Sri Lankanen zijn dan vrij en komen samen met hun familie. Maar Poya vier je in de eerste plaats met en voor Boeddha). Ze bidden dat goede dingen hun pad mogen kruisen. Vrouwen zitten als een wit cordon zij aan zij in de schaduw, hun handen gevouwen. Boven hun hoofden wapperen gekleurde vlaggetjes: blauw van wijsheid, geel van volharding en rood van reïncarnatie – de eindeloze wandeling in de levenscyclus. Een stroom mensen maakt een ronde om de bo-boom. Ze offeren water aan de boom en rijst en oliën aan de monniken. Dat doen ze door kleine kommetjes kokosolie met een lontje aan te steken en op een ijzeren stellage te zetten. Dat hebben wij natuurlijk ook gedaan en meteen werd daarvoor een kleine vergoeding gevraagd. Ze blijven dan net zo lang achter je aanlopen totdat ze eindelijk iets krijgen.

De boom, die als een heilige wordt vereerd, oogt niet echt gezond meer. De takken hangen en de bladeren hebben hun frisgroene kleur verloren. Zelfs als niet-boeddhist geloof je dat deze boom wel een reïncarnatie kan gebruiken. Het tempelcomplex dat rond de bo-boom is gebouwd, stamt uit de 8e eeuw na Christus. Het is geen museum van vergane zaken maar een volledig te bezichtigen en voor iedereen toegankelijke plaats waar boeddhisten dagelijks hun geloof belijden. Al eeuwen lang.

De Loha Prasada vormen de laatste overblijfselen van wat eens het negen verdiepingen hoge Koperen Paleis was, volledig van hout en daardoor diverse malen door brand verwoest. Alleen de 1600 stenen pilaren zijn nog over. Het was zondag, dus erg druk rondom dit complex, waar duizenden Sri Lankanen hun offers kwamen brengen.

Onder een grote boom liepen brutale aapjes van de bloemen te snoepen.

Met de fiets begonnen we aan een toer langs allerlei oudheidkundige dagoba’s en beelden. De kleine dagoba van Thuparamaya met de scheve stenen mooi bewerkte pilaren ervoor. Deze schijnt zeer heilig te zijn omdat hierin heen sleutelbeen van Boeddha bewaard wordt.

Daarna gingen we eerst iets drinken bij een stalletje langs de weg. Meteen stoven er een aantal souvenirsverkopers op ons af. Mij werd een paar authentieke VOC-munten uit 1748 en 1785 aangeboden. Voor 5000 roepie! Hij zakte uiteindelijk naar 200 roepie en omdat ze toch nep zijn hebben we ze maar niet gekocht.

Na de cola fietsten we langs de Jetava-dagoba, maar dit vervallen bouwwerk had niets van de grandeur van de mooi witte die we eerst bezochten. En toch is het verreweg de grootste die er in Azië bestaat. Met grote platte bakstenen wordt het helemaal door de Unesco gerestaureerd. In stapels stonden deze langs de kant gerangschikt. Er valt nog heel wat werk  te verrichten.

Het landschap waar we doorheen fietsten was schitterend. Lichtgroen gekleurde rijstvelden omzoomd door hoge palmbomen met een strakblauwe lucht erachter. De rood gekleurde weg maakt het plaatje compleet. Tussen de landerijen verscholen lag het beroemde klooster van Abhayagiri met de half cirkelvormige maansteen, een soort stenen deurmat dat meer dan alleen welkom betekent. De buitenste ring bestaat uit reliëfs van vlammen, de andere ringen bevatten allemaal dierfiguren, klimplanten en lotusbloemen. De betekenis ervan heeft allemaal te maken met het vereren van Boeddha.

Eigenlijk hadden we het allemaal al een beetje gehad met de tempels, beelden en oudheidkundige sites, maar de gids leidde ons nog langs de Samadhi Boeddha, een prachtig oud beeld van Boeddha in een serene staat van diepe meditatie.

En weer op de fiets verder door de “oude” stad. Mijn ketting liep eraf, dan had de pompboy ook nog wat te doen en uiteindelijk weer terug naar het hotel.

Daar lonkte het zwembad met een koud biertje. En dat is geen luxe in dit warme weer, maar bijna noodzaak! Eerst een duik, daarna onder de boom in de schaduw genieten, want in de zon was het echt veel te heet.

In de namiddag gingen we met de bus naar Mihithale, de kloosterstad met grotten, beelden en ruïnes boven op een hoge rots. De drie trappen met in totaal 1840 treden en zijn ruim 2000 jaar oud. Na de eerste trap kom je op een plateau waar de restanten van eeuwenoude gebouwen te zien zijn met reliëfs van olifanten en dwergen, offerportalen en dagoba’s. De tweede trap leidt tot de oude verblijven van de monniken, met inscripties in stenen altaren en relikwiehuizen.

Na de derde trap kwam je bij de top. Hier moest je weer op blote voeten en je schouders bedekken met de zijden doek uit India. Je kon naar de hoge rots, een ware klimpartij die veel behendigheid van je vergde, de grote Boeddha die uitkeek over het weidse landschap en de grote witte dagoba aan de andere zijde van het hoge plateau.

De laatste klim was zwaar en moeilijk te doen voor velen van de groep. Joke en Jet bleven beneden en zagen hele groepen Srilankanen  in allerlei uitdossingen tegenkomen. Aan weerszijden van de trappen probeerden verkopers je allerlei snuisterijen aan te smeren voor veel te veel geld, maar dat is al heel vertrouwd. Afdingen dus. Ook veel bedelaars probeerden een graantje (in dit geval roepies) van de toeristen en pelgrims mee te pikken.

Samen liepen we naar beneden, de bus in en terug naar het hotel. We hebben nog gezellig nagezeten met de hele groep en toch weer vrij op tijd al naar bed. De dagen zijn erg intensief en je hebt je rust toch nodig. Zo dacht iedereen er tenminste over.

Zondag 31 juli

Lekker vroeg opgestaan met het geluid van verschillende vogels om je heen. Beo’s, kingfishers, spreeuwensoorten en dat allemaal al om 7 uur ’s ochtends.

Alle bagage weer in de bus en op weg naar Polonnaruwa, de tweede van de belangrijke koningssteden. Het zou niet alleen een verbinding tussen A en B zijn, maar we zouden onderweg verschillende dingen gaan bezichtigen. Als eerste stopten we bij het kleine plaatsje Kalawewa om fruit en brood te kopen. Dit dorpje lag op de weg naar Dambulla en we hadden dat nodig voor de lunch. We kochten er gevulde pannenkoekjes, cola en een platgebakken broodje, lijkend op een chipati. In de kleine stalletjes lag het fruit zo mooi opgestapeld, dat het uitnodigt om het te kopen. Een man was op een plank op de grond een grote moot tonijn in stukken aan het hakken en dit te verdelen aan een groepje Srilankanen. Een paar honden wachten geduldig af op de restjes. Van de keuringsdienst van waren hebben ze op dit eiland nog niet gehoord, maar ik denk dat dit in heel Azië zo is.

Even verderop liepen we een kleine binnenplaats op waar groepjes kinderen op de grond zaten te lezen en te leren. En dat op de zondagochtend. De binnenplaats met een grote boom die veel schaduw gaf en een paar mooie Boeddhabeelden met een offeraltaartje ervoor, zag er heel idyllisch uit en elke leerkracht had een groepje van 12 tot 15 kinderen onder zijn hoede. Je zag groepjes van alle leeftijden en alles zat buiten. Een prachtig oranje gekleurde Boeddhapriester met de lippen helemaal rood alsof hij net een grote winegum ophad, stond in de deurpost alles te bekijken.

Daarna verder naar Sigiriya. De natuur is hier zo mooi! Tussen alle verschillende boomsoorten lagen lichtgroene rijstvelden er zo mooi bij, een plaatje. Hoge palmbomen met kokosnoten in de top, brede hardhoutsoorten en allerlei tropische planten ertussendoor. Er is een hoop te zien tijdens zo’n busrit.

We arriveerden bij de Rots van Sigiriya, een torenhoge steenklomp die door velen als een van de wereldwonderen wordt beschouwd. Vroeger vormde het de onwaarschijnlijke locatie van een koninklijk paleis met stijlvolle paviljoenen, gelegen te midden van tuinen met vijvers op een op een hoogte van 200 meter boven de omringende jungle. De rots werd omgetoverd tot een gigantisch liggende leeuw door er een van bakstenen gebouwde kop en voorpoten aan toe te voegen. De schepper ervan was de dappere, moordlustige Kaspaya die regeerde van 477 tot 495 na Chr.

De goed bewaard gebleven Water Garden is een combinatie van de hangende tuinen van Babylon, de rotstuinen van China en Japan en de watertuinen van het oude Rome. En alles wordt nu nog goed onderhouden, maar is de grandeur van vroeger kwijt.

Fascinerende muurschilderingen, de Maagden van Sigiriya trekken duizenden toeristen. De vrouwelijke figuren, waarvan sommige in goud en andere in donkere  kleuren, stijgen op uit de wolken en zijn bijna op ware grootte afgebeeld. In details is zelfs de make-up nog goed te bewonderen.

Boven het Leeuwenplatform bevindt zich een glanzend gepolijste Spiegelmuur  met inscripties zijn in het Singalees en het Sanskriet geschreven en dateren uit de periode van de 7e tot en met de 9e eeuw. De teksten zijn allemaal gedichten en stukjes proza en getuigen van de waardering voor kunst en schoonheid in die tijd.

Op de rots is het gebied waar vroeger alleen maar vorsten  en afstammelingen van adellijke families mochten komen. Hier stond een uniek paleis waarvan vrijwel niets is overgebleven. Het 1,2 hectare grote terrein, met duizenden treden en paden van marmer is ontzagwekkend en het uitzicht is adembenemend. Het hele complex staat op de lijst van het door de Unesco beheerde culturele erfgoed van de wereld.

We waren niet de enigen die de rots wilden beklimmen. Hele schoolklassen gingen ons voor en zorgden voor flinke opstoppingen op de trappen. Het eerste gedeelte met alle stenen traptreden tussen de oude tuinen ging nog wel, maar toen we aan de voet van de rots kwamen ging de stoet in colonne over de ijzeren trap in ganzenpas omhoog. Het begon al harder te waaien en om de prachtige fresco’s te bekijken, moest je een soort wenteltrap op. Onder de stenen overkapping kon je de prachtige oude wandschilderingen bekijken van de wolkenmaagden. De vrouwelijke figuren zijn van een opvallende goede kwaliteit  Veel toeristen komen alleen hiervoor al naar deze hoge rots. Langs de wand waren allerlei oude inscriptie in het Pali-schrift te zien. Vlak voor de grote leeuwenvoeten besloten Ans Marten en Joke om niet helemaal naar boven te gaan. Jet was al eerder afgehaakt. De klim was behoorlijk zwaar en de afdaling zou het alleen maar erger maken. De in de rots uitgehouwen traptreden werden “gesteund” door een ijzeren hekwerk waar je goed houvast aan had. Toch moest je behoorlijk capriolen uithalen om boven te komen. Op de top stond een wind die bij ons te vergelijken is met windkracht 8 á 9, alleen een warme wind. Je werd bijna omvergeblazen. Over de hele omtrek had je een prachtig uitzicht. In de verte, in het verlengde van de historische tuinen zijn ze bezig met het bouwen van een ruim 50 meter hoge Boeddha. Het stond in de bamboesteigers en torende ver boven het omringende bladerdak uit. Het gezicht was met grote  doeken omwikkeld  om de mooie kleuren van het haar en de huid te kunnen schilderen.

In vroeger dagen moet dit een gigantisch mooi paleis zijn geweest gezien de restanten van wat er nog over was.

Daarna thee en een biertje in een hoog gelegen hotel aan het grote meer van Polonnaruwa. Wat een prachtig uitzicht hadden we vanmuit het Resthouse; alleen de wind zorgde ervoor dat je biertje bijna omviel. Met een verrekijker speurden we de oevers af op zoek naar wilde olifanten. Alleen buffels, koeien, visarenden en storks waren er te zien, maar geen olifanten. Daar was het veel te vroeg voor. Die kwamen alleen tijdens de schemering!

Uiteindelijk kwamen we aan het eind van de dag voldaan aan in het Village Rest House aan, een mooi hotel met aparte vleugels voor de kamers. Binnen zijn veel aquariums gevuld met allerlei soorten visen. Het is niet zo goed bezet, maar dat is overal in Sri Lanka. Meteen even zwemmen in het 12 meter lange zwembad en daarna hebben we gezellig gegeten, wel binnen, en buiten lang nagezeten met de groep. Het wordt steeds gezelliger en we zijn nu achter de beroepen van iedereen. Morgen de leeftijden! Het werd toch nog middernacht.

Maandag 1 augustus

De fietsen die we vandaag zouden krijgen stonden al vroeg voor ons klaar. Met het eigen gereedschap werden de zadels nog even bijgesteld, maar met z’n zessen gingen we op eigen gelegenheid de oude sites van de koningsstad Polonnaruwa bekijken. Geen gids mee, dus ruim de tijd aan onszelf in colonne voor de wind over de hoge dijk langs de Parakrama Samudra, een van de grotere tanks van het eiland. Aan de rechterkant lagen de landerijen met de mooie rijstvelden. De perceeltjes werden gescheiden door rijen hoge palmbomen. Prachtige vergezichten met frisgroene kleuren die je bij ons alleen in de maand mei in de natuur kunt vinden. Langs het archeologisch museum; we gingen er niet naar binnen, naar de oude ommuurde stad.

Polonnaruwa was de middeleeuwse hoofdstad van Sri Lanka. Op het hoogtepunt van de bloei werd de stad beschermd door verdedigingswallen met een totale lengte van zes kilometer. De stad was strategisch gelegen, met uitzicht over de oversteekplaatsen van de rivier. In het midden van de 12e eeuw werd het grote meer aangelegd, een monumentaal werk met 11 kanalen waardoor water in verschillende richtingen kon afvloeien ter bevordering van de landbouw. Na de verwoesting van de belangrijkste gebouwen verviel de stad tot een ruïne, overwoekerd door de jungle.

Na de entree en de controle of we wel kaartjes hadden en alweer de vraag of we geen gids wilden, fietsten we eerst naar de Audiëntiezaal, met prachtig beeldhouwwerk waar vroeger de regering en de wetgevende macht vergaderde. Daarna de citadel, het indrukwekkende koninklijke paleis met brede massieve bakstenen muren en de ruïnes van ongeveer 40 met elkaar in verbinding staande kamers. Het heeft zeven verdiepingen gehad, maar de bovenruimtes waren allemaal van hout, dus daar is niets meer van over. Voor de vele Sri Lankaanse toeristen waren wij een bezienswaardigheid en was het erg gezellig.

Daarna de Quadrangle, het hart van de stad. De cirkelvormige Vatadage is ouder dan de stad zelf en het meest indrukwekkend. Prachtige reliëfs bij elk van de vier ingangen. Opvallend was dat binnenin, bij het mooie granieten Boeddhabeeld een heel goede akoestiek heerste. Je hoorde de anderen aan de andere kant praten, terwijl je ze niet kon zien. Dat zal vroeger ook wel ergens een functie voor gehad hebben. Daarnaast het grote Thuparamaya beeldenhuis, een donker zandstenen gebouw met ooit prachtige beelden van Boeddha die recentelijk nog door Tamils verwoest zijn.

Daarna dronken we aan de overkant een verse kokosnoot en een cola. De uitbaters roepen al van verre dat je juist bij hen iets moet komen drinken en lokken je met veel tamtam hun tent in. We hebben ons daarom ook maar strategisch verdeeld. Onvermijdelijk komen dan ook de handelaren op je af om van alles aan te prijzen. Uiteindelijk toch nog een authentiek bolfluitje gekocht (voor 120 roepie).

Wat is er toch veel te zien. Je moet er voor zorgen dat je niet “tempelmoe” wordt. Door de warmte kost alles toch al veel meer energie en dan kun je de mooie dingen niet meer op hun waarde schatten.  Verder op de fiets naar het meer noordelijke gelegen gebied met de Gal Vihara, een kilometer of drie fietsen over de zanderige rode wegen. Dit complex is een van de mooiste artistieke kwaliteiten van vroeg middeleeuws beeldhouwwerk. Uit een wand van graniet hebben kunstenaars drie Boeddhabeelden en een kapel uitgehouwen. Het oudste toont Boeddha staande op een voetstuk in de vorm van een lotus in de “zegenende” houding, met gekruiste armen en de ogen half gesloten. De zittende Boeddha is in de mediterende houding uitgebeeld met op de achtergrond -in reliëf-  interessante afbeeldingen van gebouwen die tonen hoe de tempels van Polonnaruwa er oorspronkelijk hebben uitgezien. De grootste figuur is een 14 meter lange liggende Boeddha van zo’n uitzonderlijke schoonheid dat dit beeld vele eeuwen lang een inspiratiebron is geweest voor vele kunstenaars. De kleurvariaties van het gladde graniet liggen als een dunne gerimpelde sluier over de Boeddha, terwijl hij “in Nirwana” wegglijdt. De vloeiende lijnen van het gewaad en de serene gelaatsuitdrukking blijven je blik vasthouden.

Dewi deed hier haar eerste ervaring op met het afdingen. Ze wilde heel graag een mooie hanger hebben, maar de verkoper vroeg er veel te veel voor. Na flink afdingen kreeg ze de hanger erg goedkoop.

Het verderop gelegen granieten lotusblad uit de 12e eeuw viel een beetje tegen. Het was opgebouwd uit vijf lagen en was het laatste overblijfsel van het Jetavana-klooster dat uit ongeveer 500 gebouwen heeft bestaan. Op de foto in de Insight Guide kwam het veel mooier uit dan in werkelijkheid.

Terugfietsend langs de mooie rijstvelden bleek ook dat de wind enorm was toegenomen. Op de dijk langs het meer kon je er bijna niet tegenin komen. Hard trappen en zorgen dat je niet van de dijk af naar beneden, de rijstvelden in werd geblazen. Bij het hotel heerlijk uitgerust, gezwommen en gegeten.

In de namiddag zijn we met z’n zessen naar het meer gegaan om in een Sri Lankaanse catamaran -dat is niet meer dan twee smalle kano’s aan elkaar gebonden met aan weerszijde een drijver ernaast tegen het omslaan-, te stappen. Peddelend over de tank zagen we allerlei vogels aan de oevers van de overkant. Pleviersoorten, de Indische kievit, reigers in alle soorten, nimmerzatten, visarenden en zelfs een paar marabouts. Aan land gingen we wandelend op zoek naar wilde olifanten, die aan het eind van de middag meestal bij het meer komen drinken. We hadden geluk! Eerst hadden we de voetsstappen en de verse dikke drollen al gezien, weliswaar een beetje opgedroogd, dus volgens de gids ongeveer 12 uur oud, maar opeens op een meter of 50 afstand stond er een te grazen. Wel vreemd om zo dicht bij te staan en niet eens een hek tussen ons en de olifant. De gids vertelde dat wanneer de olifant met zijn voorpoot over de grond gaat schrapen, met zijn kop gaat schudden en tegelijkertijd zijn oren laat wapperen, dan moet je wegwezen. Dan is de olifant boos en zit je als toerist te dichtbij. Hij zag ons en we moesten ook hel stil zijn en geen plotselinge bewegingen. De olifant hield ons goed in de gaten, want hij draaide met ons mee. Verder lopend zagen we honderden ooievaars aan de oever staan die later in grote zwermen over ons heen kwamen. Later, weer de kano’s in om naar een andere oever te gaan zagen we twee vrouwtjes. Dat was minder gevaarlijk, dus volgens de gids konden we dichterbij komen. Echter, de olifanten verdwenen tussen het struikgewas. De mannen moesten terug varend flink hun best doen met peddelen, want de golven waren behoorlijk hoog. We werden dan ook helemaal nat van het opspattende water. Een mooi plaatje tegen de langzaam zakkende zon waren de vissers die in een zelfde soort kano hun netten uitgooiden.

’s Avonds bij het hotel zaten we de hele avond aan de rand van het zwembad te eten en te drinken en ontzettend veel te lachen.  De groep is gezellig! Al met al een voldane dag.

Dinsdag 2 augustus

Midden in de nacht gingen we snel uit bed omdat (volgens Joke) de wekker ging. Die stond op 6.45. Douchen, lenzen in, kleren aan en de wekker stond nog steeds om 6.45. Het was ook nog zo donker!. Het bleek half 5 te zijn en het weksignaal bleek een ander wekkertje in mijn tas te zijn. Dus het bed maar in.

We zaten we met z’n allen om kwart over 8 in de bus voor de rit naar Kandy, onderbroken door allerlei uitstapjes. De eerste was die om naar de rotstempels van Dambulla te gaan.  Deze plaats ligt op een kruising van wegen in het centrum van de culturele driehoek. Het kent het meest bezochte klooster, de meest indrukwekkende rotstempel van Sri Lanka, met vijf grotten onder een enorme overhangende rots met een uitgehouwen richel om druipend water af te voeren, opdat het interieur van de tempels droog blijft. Bij het binnengaan van de tempels lijkt het of je een met fel gekleurde ruimt binnenstapt, maar het zijn allemaal muurschilderingen van geblokte patronen waar Escher misschien zijn inspiratie opdeed. In alle ruimtes zijn enorm veel fel beschilderde beelden van Boeddha, prinsen uit vroegere periodes en veel oude beelden van hindoegoden. Een aantal malen per dag gaan de tempels een kwartiertje dicht, zodat de priesters een offer aan de goden kunnen brengen. Daarna mogen de toeristen er weer in. Om er te komen moest je weer een aantal trappen op, want de rotstempels liggen meestal erg hoog en hebben allemaal een prachtig uitzicht over de hele omgeving. Ook hier dus. En, inderdaad, langs die trappen heb je weer een scala aan winkeltjes en souvenirs. De verkopers zijn niet zo opdringerig als in andere gebieden. We hebben er een paar van die hele kleine Boeddhabeeldjes van koper gekocht. Beneden valt op hoe groot eigenlijk de met goudverf beschilderde “Golden Boeddha” is. Wel een meter of 15 hoog, maar omdat deze bovenop de gebouwen is gezet, lijkt het beeld veel groter. Eromheen allemaal winkels, banken en andere aircozaken. Voor de rijkere toerist dus.

Onderweg naar Kandy stopten we bij één van de vele Spice Gardens. Daar kregen we van een zeer belerend type veel uitleg over de kruiden die hier in Sri Lanka groeien en vooral waarvoor ze gebruikt worden. Wij kennen ze meestal als poeders of al in de uitgewerkte vorm ervan, maar hier zie je hoe ze als struik, bladvorm, stengel of bloemvorm in het wild groeien. Je proefde of rook ook de kenmerkende geur van de bladeren als je ze brak of opsnoof. Zo liet hij ons geelwortel, kaneel, koriander, citroengras allerlei soorten pepers en kruidnagel zien. Ook de aloë vera een plant die een olieachtige afscheiding geeft, die voor allerlei doeleinden te gebruiken is. Samen met andere kruiden kunnen ze zeer geneeskrachtig werken.

Deze firma bereidt de kruiden op de manier zoals dat in de “Ayurveda” gedaan wordt. Dit is gebaseerd op een holistische benadering van de gezondheid en juist de speciale kruiden die hier groeien worden in de duizenden jaren oude geneeskunst gebruikt. Uitgangspunt is dat alles wat met leven en dood te maken heeft, beïnvloedt wordt door vijf elementen: aarde, water, lucht en vuur zijn bekend, maar in de Ayurvedische wetenschap wordt daar ether aan toegevoegd. Gebaseerd op het idee dat ons welzijn samenhangt met onze leefstijl, gewoonten en eetpatroon. Behandeling met kruiden en oliën geven de oplossing voor alle kwalen.

Wij kregen ook een ayurvedische massage van hoofd en rug. En een in het Nederlands opgesteld A-4tje met informatie over welke kruiden je moest gebruiken bij een bepaalde kwaal. Natuurlijk was er ook een winkeltje bij waar je de oliën en kruiden kon kopen. Dat hebben we dan ook maar gedaan.

Hier hadden we ook een eenvoudige lunch met sandwiches en rice en curry.

Daarna gingen we naar een batikfabriekje, waar het hele proces van batikbehandeling werd uitgelegd. Van het ontwerp op een doek tot de gesmolten was die erop getekend werd, tot het verven en drogen. Een mooi bewerkte batikdoek doorloopt wel 10 tot 12 fasen van kleuren, met was insmeren en weer verven. Dat allemaal door heel kundige dames die het handwerk uitvoeren. In de ruimte zaten 12 vrouwen in de stank van gesmolten was in de hitte te werken. Ik ben benieuwd hoeveel zij hiermee verdienen. De prijs voor echt batikhandwerk is hier hartstikke hoog. Voor een met vele kleuren bewerkte batikdoek met mooie patronen vragen ze rust 70 tot 80 dollar en de grotere nog veel meer. In de winkel kon je de zelfs voor westerlingen dure batikdoeken kopen. Ik heb er een mooi bloesje gekocht.

We waren nog niet bij het hotel, want we gingen nog een bezoek brengen aan een juwelierszaak, waar we uitleg kregen over alle edelstenen die hier in de grond zitten. Richting Kandy merkte je al dat we de bergen inkwamen. We moesten klimmen, het regenwoud veranderde, de begroeiing werd weelderiger. Toen we Kandy binnenkwamen viel op hoe smerig het hier was. Dit lijkt een beetje meer op de steden in India. We hadden een koloniaal hotel op de heuvel, het Thilanka Hotel, een viersterren hotel, waar bediendes voor je bogen en de hele tijd het koper stonden te poetsen. We zaten bijna allemaal (op Piet en Marie José na) in kamers met een veranda, uitkijkend over het meer van Kandy. In de bar deden we een biertje en in het superluxe restaurant gebruikten we onder begeleiding van live muziek het uitstekende buffet. Daarna hebben we op de veranda nog een borrel gedronken.

Woensdag 3 augustus

Vandaag zijn we met z’n vijven op eigen gelegenheid de stad in gegaan. Vanaf het hotel zijn we rustig naar beneden gekuierd en eerst bij een soort cake- en broodjeswinkel een ontbijtje genuttigd. Nescafé en twee verschillende soorten broodjes was eigenlijk al genoeg. Daarna zijn we het meer gelopen en langs het indrukwekkende complex van de Tempel van de Tand gelopen. Wat een mooi gebouw en voor de Boeddhisten een van de heiligste plekken van het land. Hel groepen, voornamelijk Sri Lankanen komen hier een offer brengen.

We zouden er ’s avonds wel heen gaan om de ceremonie te bekijken.

We zouden eerst geld halen. Van Sachiko hoorden we dat we ongeveer €250,- nodig zouden hebben om de komende week alle excursies en entrees te kunnen betalen. Dat belooft wat. Daarom eerst maar geld gepind in het centrum bij de eerste de beste bank die we tegenkwamen. Het geeft altijd weer een goed gevoel als je genoeg contant geld bij je hebt. Met een dik pak geld op zak gingen we de starten van Kandy in.

Dit doet ons een beetje aan Jaipur in India denken. Veel getoeter en allerlei soorten voertuigen in de straat. Gekleurde vrachtwagens, Ashok Leyland bussen en de groene Tata lijndiensten waar meestal meer mensen in het gangpad staan dan er op de stoelen kunnen zitten. Ook vele gekleurde tuktuks, de driewieltaxi’s waarmee je zo goedkoop de stad door kunt kruisen. Verder ossenwagens, fietsers met complete vrachten achterop, motoren en wat je al niet meer voor vervoer kunt bedenken. Stinkende uitlaatgassen en bijna geen ruimte om langs de volgepakte winkeltjes over de stoep te lopen. Overal rook je de geuren van kruiden, zweet, eten en andere ondefinieerbare onsmakelijkheden.

Onsmakelijk was ook de mierzoete melkthee in het kleinere restaurantje aan de drukke straat. Ze waren zo hoffelijk om het te ruilen voor een black tea en het kannetje met melk inclusief vel maar te laten staan!

Na het postkantoortje (een verzameling van oude donkere smoezelige loketten zonder computers, maar met heel efficiënt werkende vrouwen met series van handstempels voor zich) en het grote Townhall liepen we door de straten van Kandy. Wat een hoop verschillende winkeltjes! Van auto-onderdelen tot heel foute plastic bordjes en kopjes. Al die kleine verkooppunten zijn nog geen twee meter breed met soms wel drie of vier verkopers erin. Werkverschaffing of gewoon gezellig? In een kledingzaak kocht Joke een mooi setje Sri Lankaanse kleding voor weinig geld. Ook was er een rommelwinkeltje met allerlei boeddhabeelden, houtsnijwerk en andere mooie souvenirs. Maar wel voor “fixed” prijzen. Die stonden achterop, dus afdingen hoefde niet. Dan wist je waar je aan toe was. Joke heeft mooie sieraden, een teaching Boeddha van Koper gekocht; Marten een grote hardhouten Boeddha, Jet een paar versierde hasjpijpjes voor haar jongens en Ans allerlei ansichtkaarten, de Sri Lankaanse vlag en andere spulletjes.

Al met al hadden ze weer een goede dag aan ons. Daarna liepen we naar de grote overdekte markt. Meteen komen allerlei gidsen op je af om je de beste winkeltjes en de goedkoopste spullen aan te wijzen. En je kon er werkelijk van alles kopen. Kruiden, oliën, leer, kleding, plastic, huishoudelijke artikelen, vlees, vis enz. Zelfs de kapper en een restaurant was er. We bleven hangen bij een zaakje waar je echt handgemaakt batikwerk kon kopen. Uiteraard goedkoper dan in de batikfabriek die we een dag eerder bezochten. Jet heeft er een prachtig doek met een Boeddha erop gekocht. Wat zal dat mooi in haar huis staan!

Van al dat geslenter en gewinkel werden we wel hongerig, dorstig en moe. Uiteindelijk naar een paar van die boventerrasjes geprobeerd te hebben belandden we in het Old Empire Hotel vlak naast de tuinen van de Tempel van de Tand. Andere gelegenheden schenken tussen twee en halfvijf ’s middags geen alcohol. Dat schijnt een stadsafspraak te zijn!

Heerlijk relaxed gezeten en daarna met de tuktuk terug naar het hotel en zo snel mogelijk naar het zwembad.

’s Avonds bracht dezelfde tuktuk chauffeur ons weer terug naar de stad om naar de ceremonie van de Tempel van de Tand te gaan.

De Temple of the Tooth (Dalada Maligawa, oftewel de Tempel van de Tand) biedt onderdak aan de meest heilige relikwie van het boeddhisme en het meest kostbare symbool van Singalese trots. De tand werd rondgedragen door de vroege vorsten en heeft allerlei rampen overleefd. In 1977 werd de Tempel van de Tand zwaar beschadigd door een door de Tamil Tijgers gepleegde bomaanslag, voorafgaande aan de voorgestelde viering van de onafhankelijkheid in Kandy. De schade is inmiddels weer hersteld en iedereen wordt nu streng gecontroleerd bij de ingang van het park voor de tempel.

De beste tijd voor een bezoek aan de tempel is zonsondergang, tijdens de avond-puja, als het geluid van tromgeroffel een dramatische climax voorspelt die echter nooit plaatsvindt. Dit gevoel van verwachting en geheimzinnigheid wordt met opzet opgeroepen. De tand zelf, die nooit wordt getoond, wordt bewaard in een zwaar bewaakte reeks van in elkaar passende kistjes. Vergeet niet dat de Chinezen een oorlog zijn begonnen om deze schat in handen te krijgen. De puja-ceremonies (offerdiensten) om eer te bewijzen aan de relikwie worden elke dag bij zonsopgang en zonsondergang gehouden. De ceremonie bij het ochtendgloren blijft een intieme aangelegenheid, zonder de busladingen toeristen die hier aan het einde van de dag arriveren en met hun flitsers het mysterieuze ritueel in de schemering oplichten.

Bij de ingang kochten we bloemen om te offeren bij het altaar van Boeddha. Het hele complex was omheind met hekken en werd goed bewaakt. Je moest je tas openen en je werd gefouilleerd. Dat kwam natuurlijk door wat er een paar jaar eerder gebeurd was.

De tuinen werden goed onderhouden en alles zag er heel verzorgd uit. Het hart van de tempel is een gebouw om een gebouw heen. In het binnenste hoge gebouw staat de kostbare schrijn van zilver en goud waar de tandrelikwie in wordt bewaard. We liepen eerst naar het museum, waar het verhaal van de Tand in een soort stripverhaal in grote schilderijen aan de wand hing (vergelijk het met de 14 staatsies  rond de kruisiging van Jezus). Ook een aantal prachtige Boeddhabeelden waren er te zien. Indrukwekkend was het begin van de ceremonie; vier traditioneel geklede jongens sloegen ritmisch op trommels terwijl een oudere man op een hoge schelle fluit blies. Het creëerde een mystieke sfeer doorat alles zo nagalmde in de tempelruimte. Het binnenste gebouw bestond uit een houten ombouw met mooi bewerkte pilaren, een zilveren deur waarachter het heiligdom zat en een offertafel voor de bloemen. Enkele waarschijnlijk belangrijke mensen en monniken mochten naar binnen. De hele ceremonie duurde wel twee uur, maar daar hebben wij niet op gewacht. Na ruim een uur vonden we het wel genoeg, het was inmiddels donker geworden en zijn we maar naar buiten gegaan. Het tromgeroffel klonk nog lang na.

Bij het Old Empire Hotel hebben we weer heerlijk gegeten en later terug bij het hotel nog lang nageborreld.

Donderdag 4 augustus

De Botanische tuinen in met honderden soorten bomen, planten, vogels en vleermuizen bezocht. We hebben daar helemaal rondgelopen en veel mooie kleine vogeltjes gespot, maar ook metersbrede vleermuizen. De grote botanische tuin van Kandy bevat enkele zeer zeldzame planten- en bloemensoorten. Zo staat er een boom met een kruin van meer dan 40 meter omtrek! 

’s Middags weer heerlijk gerelaxt bij het zwembad van het hotel. Na het zwemmen en het gezellig borrelen met een aantal mensen van de groep zijn we naar een voorstelling van de ‘Kandydansers’ gegaan. In het theaterachtige gebouw, wat op het balkon een erg vervallen indruk maakte door de vele kapotte stoelen en de troep die er lag, zaten heel veel toeristen. Voornamelijk buitenlanders. De dansers voerden acht verschillende traditionele dansen op. Acht mannen en zes vrouwen gaven een soms wat knullige voorstelling. Het liep niet helemaal synchroon en het leek alsof het een oefendans was.

Een aantal van de dansen verbeeldden een pauwenritueel en werd heel mooi uitgevoerd, evenals de maskerdans uit het zuiden van Sri Lanka.

Na afloop van de dansen liepen een paar vuurspuwers over hete kolen heen. Hoe ze dat voor elkaar krijgen weet ik niet, maar Emiel Ratelband kan het ook, dus zal het wel niet zo ingewikkeld zijn.

Daarna splitste de groep weer op en gingen wij naar het koloniaal aandoende etablissement naast het ‘Queens hotel’. De ruimte zag er nogal oud en slecht onderhouden uit. Grote spiegels, een smoezelige lambrisering, een hoog plafond van stucwerk en tl-licht. Echt een inrichting uit de jaren dertig. Later zijn we boven in de pub, ‘the Bakeshop’, gaan eten. We konden niet op het balkon zitten, want dat was helemaal vol en daarom zaten we maar binnen voor het grote videoscherm naar cricket te kijken. Met een tuktuk zijn we weer terug gegaan. Nog gezellig nagepraat met de jongens onder het genot van een wijntje en een biertje.

Vrijdag 5 augustus

Treindag! Omdat Sachiko vermoedde dat de trein heel erg vol zou zijn, stapten we in Peradeniya, een kilometer of 5 buiten de stad, op de trein naar Nano Oyo. Daar zouden we weer opgehaald worden om met de bus het laatste stukje naar Nuwara Elya te gaan. En inderdaad, de trein zat hartstikke vol, zoals je dat van een volle trein in India kunt voorstellen. De hele groep van 15 personen had slechts de beschikking over vier zitplaatsen, dus de afspraak was dat we zouden rouleren. De rest moest staan en het zou een reis van ruim 5 uur zijn. Als je zo in die schommelde trein stond, kon je net niet naar buiten kijken; daarvoor moest je steeds bukken. Hele families hielden alle plaatsen voor elkaar bezet, maar toch lukte het ons  om in de loop van de reis allemaal een zitplaats te kunnen bemachtigen en na wat geschuif en gewissel zaten we bijna allemaal bij elkaar in één coupé.

Het eerste deel van de rit was nog door bewoond gebied en bijna net zoals de weg naar Kandy, maar langzamerhand veranderde het landschap en werd het steeds heuvelachtiger. We moesten maar liefst 14oo meter klimmen, door een landschap met ongelofelijke vergezichten, diepe valleien en indrukwekkende kloven, alles bedekt door een natuurlijke mantel van groene bladeren. Ik stond vaak bij de instap van de coupé en naarmate we hoger kwamen werd de kruidig geurende lucht koeler. Veel watervallen en het wachten was op een foto van mooi gekleurde theepluksters die op de hellingen de verse blaadjes van de theestruiken in hun rugmanden dropten. Maar dat viel tegen. Nergens waren de theepluksters te zien en alleen in de buurt van Nanu Oya waren ze, op afstand, bezig.

Met meer dan een uur vertraging kwamen we nogal vermoeid en uitgezakt in het kleine bergdorpje aan, maar daar stond Silva en … , de buschauffeur zat al op ons te wachten. Langs de hellingen die begroeid waren met theestruiken was het ongeveer nog 20 minuten rijden naar de theefabriek van Pedro Estate, een kwaliteitsthee in Engeland. We kregen eerst een kopje heerlijke thee aangeboden en daarna, onder begeleiding van een gids, een hele rondleiding door de fabriek. Ik kreeg het toch nog voor elkaar om een mooie foto van de theepluksters te maken door snel helemaal naar beneden te rennen, waar een groepje van 30 pluksters druk in de weer waren.

Sri Lanka heeft een reputatie op theegebied hoog te houden. De Ceylonthee is wereldberoemd en vanaf de helft van de 19e eeuw een belangrijk exportproduct. Door de hoogt op 2000 meter is de gemiddelde temperatuur in dit bergachtige, maar tropische gebied altijd tussen de 10 en de 20 ° Celsius en dat is ideaal voor de groei van de theeblaadjes. Het verwerken van een groen blad tot zwarte thee is een moeilijk en nauwkeurig proces dat in de theefabrieken plaatsvindt. Honderden vrouwen lopen de hellingen af om de verse theeblaadjes te plukken. Zij worden per gewicht betaald, dus werken zij zeer snel, alsof het een race tegen de klok is. Daarna gaan de verse blaadjes in grote bakken waar lucht onderdoor blaast, gedroogd. Verflensen, rollen en fermenteren zijn na het drogingsproces de volgende stappen, gevolgd door een behandeling met hete lucht om de vochtigheid van de blaadjes terug te brengen tot twee procent.  Uiteindelijk blijft er een kwaliteitsproduct over. We hebben het geproefd en het was heerlijke thee!

Het sfeervolle hotel St. Andrews is een prachtig Engels koloniaal hotel met diverse zitruimtes, grote brede fauteuils en zelfs een open haard! Zou dat nodig zijn? Later bleek van wel.

Het is hier op 1900 meter aanmerkelijk kouder. De afgelopen twee weken had het alleen maar geregend en was het gemiddeld 15 graden. Zo koud! Daar hadden we niet op gerekend!

We kregen thee geserveerd en daarna pas de sleutels, dat is dus echt Engels. Ook onze kamer zag er uitstekend uit. Er is zelfs een kachel, want er kan er ’s avonds dus best koud zijn! Zoals het hoort, was er om vier uur ’s middags een High Tea, met een cakeje. Daarna hebben we in de brede stoelen een borreltje gedaan.  Voor het eerst hebben we met de hele groep gegeten in een exclusief restaurant met uitzicht op wat de kok allemaal maakte. Een vijfgangen diner op een voortreffelijke wijze opgediend en als klapper, daarna heerlijk uitbuiken voor de open haard. Wat is dat dan lachen!

Op de kamer had het personeel een verwarmingsventilator aangezet en een warme kruik in het bed gelegd! Zo bont had ik me Sri Lanka toch niet voorgesteld! Maar we hebben heerlijk geslapen!

Zaterdag 6 augustus.

Alweer vroeg op en met een ontbijtpakketje een volkswagenbusje in voor een anderhalf uur durende rit door de bergen naar de hoogvlakte! Het had hier veel geregend in de afgelopen twee weken, dus alles was hartstikke nat. In Nederland is het waarschijnlijk warmer! Het zou vandaag wat beter weer worden en misschien hebben we geluk! Op de hoogvlakte zouden we misschien wel veel dieren kunnen spotten en inderdaad in het eerste half uur zagen we gelijk een groepje van bearmonkeys, een vrij zeldzame apensoort, zitten in een hoge boom. We bleven er enige tijd bij kijken en toen zagen we er nog een paar tussen de takken klimmen. Zo dichtbij is toch wel uniek! We moesten behoorlijk klimmen en passeerden de hoogste spoorlijn van het land op 2100 meter.

Voorbij Hakgala liggen de Horton Plains, een winderig plateau op een hoogte van meer dan 2000 m. In dit ongenaakbare en ontzagwekkende landschap van open plekken, afgewisseld met bos, liggen de op een na twee na hoogste bergen van Sri Lanka, Pattipola en Totapola (2357 m.). Deze mistige, stille grasvlakten, die worden doorkruist door stroompjes met ijskoud water, vormen een prachtig wandelgebied. De beroemdste wandeltocht is die naar World’s End, een tocht van ongeveer 4 km. vanaf Farr Inn. In dit vroegere rest house zijn nu de kantoren van het Peak Wilderness Sanctuary gevestigd. In de vroege ochtend kunt u in de verte de Indische Oceaan zien als een zilveren schittering. Bij World’s End, aan de rand van het plateau, is een immense afgrond die eerst 230 m. loodrecht naar beneden gaat en vervolgens – bijna even steil- nog eens meer dan duizend meter.

Het Peak Wilderness Sanctuary is een natuurreservaat dat zich over een afstand van 40 km uitstrekt in het ruige bergland ten westen van Adam’s Peak. Op deze hoogt zijn olifanten waargenomen, maar er is meer kans om herten en jakhalzen, en misschien een luipaard, in deze dichte bossen te zien.

Het was fris op de grasvlakte waar in de verte een groepje rendierachtige herten aan het grazen waren. We hadden geluk, want de lucht was helder blauw en voor acht uur liepen we al met de verrekijker en het vogelboek in de hand het park in op weg naar Worlds End. Wat een prachtig uitzicht had je hier. Heel vaak sta je in dit jaargetijde om deze tijd in de wolken, maar nu was het strak blauw!

Verder lopend over de glooiende vlakte met prachtige vergezichten zagen we verschillende mooi vogels zoals de bulbul en diverse soorten bijeneters. De klim naar de waterval was erg steil en moeilijk begaanbaar, maar de waterval, Bakers Fall, was schitterend om te zien. Na een wandeling van ongeveer 10 kilometer kwamen we weer terug bij het uitgangspunt. Ondertussen waren hele groepen Sri Lankanen voor een wandeling naar deze hoogvlakte gekomen. Het was tenslotte een vrije dag voor de inwoners van het land!

Terug bij het koloniale St. Andrews hebben we heerlijk uitgerust en op zijn Engels een high tea gedaan in het brandende zonnetje> De temperatuur was 21 graden, maar op deze hoogte is de zonkracht zo sterk dat je je goed moet insmeren. Het was weer uniek dat het hier zo warm was, want de afgelopen drie weken kon je hier echt niet buiten zitten vanwege de regen en de lage temperatuur. We besloten de avond weer bij de open haard. En dat in de tropen!

Zondag 7 augustus

We hoefden niet zo vroeg op deze dag, want de rit naar het junglekamp zou niet zo lang gaan duren. Inclusief stops zo’n vijf uur.

Van Nuwara Elya op ongeveer 200 meter hoogte naar het junglekamp in de laagvlakte was een lange afdaling. Mijn waterfles, half gevuld, was daarna helemaal ingedeukt en “plat” geworden door het grote luchtdrukverschil. De lucht is op hoogte veel ijler!

De begroeiing veranderde langzamerhand van een weelderig tropisch middelgebergte met veel soorten bomen, planten, uitgebreide theeplantages en enorm veel kleine goed bewerkte terrassen naar een meer droge laaglandbegroeiing. Zelfs op zondag waren veel mensen druk in de weer om op hun akkertjes te oogsten, planten of het land te besproeien. Door het klimaat kunnen ze hier wel drie keer per jaar oogsten. En dat verschilt van aardappelen tot allerlei soorten groente. Van alles verbouwen ze hier op de perceeltjes die vaak niet veel groter zijn dan 40 m. Door een ingenieus irrigatiesysteem kan elk stukje grond goed bevochtigd worden. De terrassen tegen de heuvels geven aan dat de bevolking elk stukje van de vruchtbare grond gebruikt voor de voedselproductie van het land.

Het was zondag en dat merk je vooral in de dorpjes en kleine stadjes waar we doorkwamen. De meeste mensen hadden hun beste kleren aan en de bussen waren overvol. Waarschijnlijk was er in de buurt iets te doen, want waar al die mensen naar toegingen werd niet duidelijk. De rit ging via Welimada naar Bandarawela, een schilderachtig stadje dat bekend staat om het gezondste klimaat ter wereld en Ella. Onderweg stopten we bij een hindoetempel waarvan de kleuren een beetje verschoten waren. Hindoetempels hadden we hier in Sri Lanka nog niet zo veel gezien, want Boeddha tempels overheersen heel duidelijk. Allerlei beelden van Shiva, Ganesh en Hanuman waren mooi beschilderd. In India zag je deze kunststukken overal, maar hier zijn ze toch zeldzaam.

In Bandarawela waren op zondagochtend de winkels gewoon open. Hier draait echt een 24 uurs economie en van een vrije zondag hebben velen nog nooit gehoord.

In Ella stopten we bij een luxe hotel met een prachtig uitzicht voor een kopje thee. Het laagland lag voor ons en dit was de laatste gelegenheid om hoog te zitten, want hierna begon de lange afdaling in ontelbare haarspeldbochten. Het was een beetje heiig waardoor we niet zo ver konden kijken. We reden langs behoorlijk steile afgronden met soms alleen een paar witte stenen paaltjes die aangaven dat de weg daar op hield en er verder alleen maar een peilloze diepte was. We passeerden de waterval van Rawana Ella, waar veel mensen zich stonden te wassen. Hier liepen de stenenverkopers je weer voor de voeten. Toch heb ik voor weinig geld een mooi stuk mica gekocht.

Het werd droger en veel warmer. Je kon zien aan de droge grond dat het hier al een hele tijd niet geregend had. We naderden het kleine plaatsje Thanawilla waar het junglekamp stond. De weg ernaartoe was slecht, het landschap vlak. Het kamp is heel mooi opgezet met allemaal grote tenten van ongeveer 16 m op een verhoging van planken. In het midden was een tweepersoonsbed met een klamboe erboven. Een veranda met twee ligstoelen en een hangmat gaven je een “Out of Africa”- gevoel. Een eigen wc en douche maakten het idyllische plaatje compleet. Het water van de douche kwam uit een bamboestengel canvasdoeken gaven je veel privacy tijdens het douchen. In het omringende woud leven allerlei exotische vogels en groepen apen; nieuwsgierig bekijken ze wat er in het kamp gebeurt. Overal hoorde je verschillende vogels fluiten, kwetteren en roepen. Het geluid van een stromende rivier gaven je helemaal het gevoel dat je ver in de jungle zat. In die rivier waren een aantal waterbuffels aan het baden. Overigens is de naam jungle niet helemaal correct, want daar is het veel te droog voor. Het is meer de bush, met scherpe doornstruiken en lage begroeiing.

Voordat je naar de WC gaat moet je eerst kijken of er geen dikke kikker onder de bril zit, want die schijnen hier de WC in te kruipen. En inderdaad er zat er eentje. Later zou blijken dat ze er altijd zijn en soms zitten er zelfs meerdere. De apen moet je ook in de gaten houden en je moet vooral geen spulletjes bij de wasbak of in je tent los laten liggen, want ze pakken alles op en nemen het mee de bomen in. Tandpasta, zeep, maar ook je toiletspullen, een pet of je fotorolletjes. Alles goed opruimen dus en de tassen dichtritsen!

Centraal ligt het restaurant of de bar. Zo half boven de rivier staan tafeltjes op een plateau van houten planken en een aggregaat zorgt voor de nodige elektriciteit. Koud bier hebben ze dus ook! Ans en Jet zitten heel dicht bij dat aggregaat met die ronkende dieselmotor en dat geeft een enorm lawaai!

Eerst hebben we lekker een koud biertje gedaan en geluncht met uitzicht op de rivier. Kwetterende kingfishers, een paradisvogel, bijeneters en allerlei soorten bulbuls vliegen rond, maar ook varanen en ander wild leeft hier langs de rivier.

In de namiddag zijn we met 2 jeeps de bush ingegaan om olifanten te spotten. Een tocht over een stoffig zandpad leidde ons naar een “omheind” park dicht bij Uda Walawe National Park. We liepen door de scherpe struiken achter de gids aan op zoek naar wild. Een moeilijke tocht omdat je de doornige takken moest ontwijken en alleen maar oog had voor het zoeken naar een goed pad in plaats van op dieren te letten. Alleen een groot hert schoot op een paar meter van ons vandaan. Op de grond lagen wel verse olifantendrollen en de gids wees op plekken waar ze recent langsgelopen waren. Afgebeten boombast, olifantenhaar enz. We kwamen bovenop een grote rots en hadden daar een goed uitzicht over het uitgestrekte gebied. Jammer genoeg zagen we geen olifanten, maar achteraf moesten we er niet aan denken dat we opeens oog in oog zouden staan met zo’n gigant. We zouden geen kant op kunnen!

Tijdens de rit terug werd het al wat schemerig en de zon ging mooi gekleurd onder. Langs het pad kwamen kinderen aanrennen toen ze de jeep hoorden komen. Hier wonen mensen wel erg achteraf!

In het kamp was het al donker. Olielampen verlichten het pad en elke tent had er een paar. In de WC was elektrisch licht (door het aggregaat). Heerlijk gedoucht in de buitenlucht en daarna boven de rivier aan de lange tafel heerlijk gegeten. Er stond een uitgebreid buffet klaar met kip, vis, rijst en spaghetti. En dat in de bush!

’s Avonds laat verbaasden we ons over de helderheid van de sterrenhemel. Zelfs de Melkweg was als een brede band goed te zien en miljoenen sterren flonkerden er omheen. Door de verstrooiing van licht zien we in Europa alleen de helderste sterren, maar zoals hier hebben we in jaren niet meer gezien!

Maandag 8 augustus

We konden lekker uitslapen, maar daar kwam niets van, want door het geluid van rumoerige apen en kwetterende vogels werden we al vroeg gewekt. Wat hoor je veel in zo’n tent! We hebben heerlijk ontbeten, op de veranda gezeten, eigen gemaakte koffie gedronken en uitgerust bij de tent. In de middag gingen we met twee jeeps naar het Yale natuurpark. We passeerden een grote dam, een van de vele waterbouwkundige werken, waarachter een groot kunstmatig meer ontstaat. Zo kan er het hele jaar geïrrigeerd worden. Behalve voor de waterhuishouding is het een enorm belangrijk gebied voor de waadvogels. Veel soorten pleviertjes, de Indische kievit, reigersoorten en ooievaars staan langs de waterkant te foerageren.

Via een moeilijke off the roadweg kwamen we in Kataragama, een van de heiligste plaatsen van Sri Lanka. Het hele jaar door drommen hier hindoes, boeddhisten en moslims samen. De belangrijkste Godheid, Kataragama is synoniem met de Hindoegod Skanda. De stad wordt doorsneden door de rivier de Menik, met een kleine woonwijk aan de ene kant en een uitgestrekt complex van religieuze gebouwen- met schrijnen en tempels voor alle drie godsdiensten- aan de andere kant. Vooral het VEL-feest trekt jaarlijks veel pelgrims. Gelovigen ondergaan dan de meest gruwelijke vormen van zelfkastijding, waarbij ze hun tong en wang en huid met spijkers en vleeshaken doorboren.

We reden door een mooi groen gebied met spierwitte dagoba’s en tempels. Langzamerhand naderden we de kust bij Tissamaharama, de toegangspoort tot het Yale natuurreservaat. Dit is een van de bekendste parken van Sri Lanka en met een oppervlakte van 1300 vierkante kilometer ook een van de grootste. Hier leven allerlei dieren als olifanten, meterslange krokodillen, hertensoorten, luipaarden  en ongeveer 150 soorten vogels. Bij de ingang was een klein museum met foto’s van allerlei dieren, maar ook schedels, huiden en skeletten van slangen, vogels en krokodillen. Tijdens de 2 ½ uur durende safari zagen we olifanten, krokodillen, marabouts, een hawk-eagle, varanen, herten, mongoos, en heel veel vogels. We bleven lang kijken naar een groot olifantenmannetje die langzaam uit het water kwam en zich uitgebreid verzorgde met een zandbad. Langs de kust kwamen we bij de trieste overblijfselen van wat eens een restaurant was voor toeristen tijdens de safari. Door de tsunami van afgelopen Kerst was alleen de fundering nog over. 250 mensen zijn in dit park omgekomen. Wat een verwoestende werking hebben de golven gehad. Complete muren zijn weggeslagen, bomen ontworteld en boten vernield. Door het lage, moerassige land en het onbeschermde gebied zijn de golven diep het land ingerold. De olifanten van dit park hebben alles aangevoeld en zijn een half uur voor de tsunami de hoger gelegen gebieden ingetrokken. Zo hebben zij de ramp overleefd.

Dinsdag 9 augustus.

Het ontwaken in het junglekamp is iets tussen avontuurlijk en koloniaal. Het geluid van zo veel vogels, het geschreeuw van een vroege aap of een pauw met de rivier op de achtergrond geven je een gevoel alsof je in een film rondloopt. Voor het douchen moest je eerst de kikkers wegjagen, er zat er dit keer een hele dikke! En daarna het koele water uit de bamboestam laten stromen.

Het ontbijt was weer uitstekend verzorgd en de dwerg van het kamp deed er alles aan om het ons naar de zin te maken. Maar helaas moesten we al om 9 uur vertrekken. Alleen Sachiko was er vroeg uit gegaan om vogels te spotten, de rest bleef wijselijk liggen. De route naar de kust bleek in eerste instantie over hetzelfde stuk weg te gaan als de dag ervoor in het donker. Dan konden we nu tenminste zien waar we langs gereden waren. Richting Bundala werd het landschap weer wat groener. Het was hier ook erg drassig met veel van die moerassen, vol gegroeid met waterplanten, waar koereigers en ibissen rustig liepen te waden.

Bij een klein stalletje langs de weg stopten we om de heerlijke buffelyoghurt te kopen. Dit is een streekgerecht en wordt verkocht in aardewerk schaaltjes. Geserveerd met honing is het een lekkernij. Kiri peni noemen ze het en dat hier veel buffels rondlopen moet wel want je zag nu overal van die stalletjes. Meteen komen er ook horden kinderen op ons af, want we zijn toch een bezienswaardigheid. Ze kregen handenvol zeepjes, shampoo, kleine tandenborsteltjes enz.

Even verderop begonnen de zoutpannen. Roze gekleurde meertjes, afgebakend door kleine rechte dijkjes waar twee personen elkaar amper konden passeren lagen in verschillende stadia van zoutwinning aan de rechterkant van de weg. In sommige ervan zag je al de witte korsten zout boven drijven, andere waren net vol met zeewater gelaten. De verdamping door de harde wind en de warmte van de sterke zon doen de rest. We bereikten de kust bij het plaatsje Hambantota waar we even uit de bus gingen om wat drinken te halen. Hier was het viscentrum van de zuidkust gevestigd. Dat kon je trouwens ook behoorlijk ruiken.

We kwamen hier voor het eerst duidelijk in aanraking met de desastreuze gevolgen van de tsunami een half jaar daarvoor. Het water in dit stadje was tot aan de klok van de Clocktower gekomen en dan besef je pas wat een geweld dat moet zijn geweest. We maakten een korte wandeling langs het strand en keken bewonderend naar de vele gloednieuwe polyester vissersboten die op het zand lagen. Ze waren geschonken door een Duitse firma en geschilderd in de felle kleuren zoals alle boten hier kleurden. Dankzij deze boten kunnen de inwoners van dit kustplaatsje weer aan het werk. Een Sri Lankaanse visser toonde ons vol trots zijn pas gevangen rog.

Richting Ahangama zag je links en rechts steeds meer voorbeelden van de verschrikkelijke ramp. Kleine tentjes op de funderingen van compleet weggeslagen huizen lieten zien dat een half jaar na de ramp de hulp niet overal toereikend is geweest. Maar er is ook opbouw! Op veel plaatsen zag je ook nieuwe huisjes in de bamboesteigers waar met veel handwerk de boel weer opgebouwd werd. Iedereen was danig onder de indruk van de aanblik van verwoeste dorpjes, weggeslagen muren en de leegstaande kapotte hotels. Het toerisme is finaal ingezakt en begint nu pas weer op gang te komen. Wat verder opviel is dat bijna alle palmbomen nog stonden. Die zijn erg buigzaam en konden de kracht van de golven doorstaan. Meestal stonden de oude koloniale huizen waar vroeger de Portugezen, de Nederlanders en de Engelsen gezeten hebben nog overeind. Die waren meestal ook hoog gebouwd en aan de andere kant van de weg, niet zo dicht bij het strand.

Club Lanka in Ahangama is voor een groot deel gespaard gebleven, doordat de kamers “met de kopse kant” op de golven heeft gestaan. De rest van het hotel, het restaurant, de lobby enz is helemaal nieuw opgebouwd. Ze waren zelfs nog bezig met herstelwerkzaamheden, maar de eerste groepen toeristen zijn er al geweest. Wij zijn de derde groep buitenlandse toeristen die er gehuisvest zijn.

De ligging ervan is paradijselijk tropisch. Uitzicht over de rollende Indische Oceaan, wuivende palmen overal in de omtrek en een zacht breed strand. De golven zijn hier vrij wild om in te zwemmen, maar na de lunch (vis natuurlijk) hebben we ons er toch aan gewaagd. De onderstroom is erg gevaarlijk en je moet dan ook niet te ver gaan. Daarom hebben we de rest van de middag maar met een biertje bij het zwembad gezeten. ’s Avonds hebben we hier ook heerlijk gegeten. Erg veel andere keus hadden we niet, want het toerisme moet weer helemaal van de grond komen.

De zoute wind maakt de avond zwoel en dat is best aangenaam.

Woensdag 10 augustus

Op naar Galle, het Portugees-Nederlandse stadje aan de zuidpunt van het eiland. Maar de rit er naartoe maakt je niet vrolijk. Zo veel verwoesting, vooral in Koggala, een klein dorpje vlak bij Ahangama. Overal restanten van huizen en overgebleven funderingen. Maar ook het positieve. Heel veel nieuwbouw en bruisende bouwactiviteiten om de schade te herstellen. Je zag veel van die grote reclameborden waarop staat door wie of welk land een project gesponsord is. Oostenrijk heeft in deze streek heel veel projecten lopen, maar ook Duitsland en Japan. Veel tentenkampen met Japans opschrift. We passeerden een dorpje waar een werkplaats was waar een zestal grote visserschepen werden gebouwd. Van kunststof en al in felle kleuren geschilderd.

Het is de kuststrook waar vorig jaar nog veel toerisme was. Dat kun je zien aan de restaurantjes, duikscholen en andere voorzieningen voor toeristen. Althans de afgebladderde reclameborden ervan, want van de duikscholen is niets meer te bekennen. De leegstaande restaurantjes hebben in geen half jaar klanten gehad. Een enkel hotel is weer opgebouwd en vele staan in de steigers. Het moet ook van deze voorzieningen komen om de economie weer draaiende te krijgen. Eerst de hotels, daarna de toeristen en dan is er weer werkgelegenheid voor de plaatselijke bevolking.

Bij het binnenrijden van Galle valt op hoe smerig en slecht onderhouden de stad is, maar dat was al bekend voor de ramp. Een sfeer van armoede en troep. Veel mensen die alleen maar zitten voor een provisorisch winkeltje. De mensen lachten en zwaaiden hier niet naar je en dat was in de rest van het land wel zo! Ze keken hier onvriendelijk en toonden geen belangstelling. Aan de houding van de mensen hier merk je dat ze nog veel te verwerken hebben. In heel Sri Lanka zijn ruim 40.000 mensen door de tsunami omgekomen.

Galle staat bekend om het imposante Fort met de dikke muren. Je ziet dat al van verre en binnen de muren kom je in een totaal ander Sri Lanka. Lopend door de nauwe straatjes ontbreekt de hectiek van verkopers en druk verkeer en alles ademt een bepaalde rust uit.

Het enorme fort, dat in 1663 werd gebouwd, ligt in bijna originele staat aan de ingang van de baai van Galle. Binnen de dikke muren lijkt de sfeer in meer dan driehonderd jaar niet veranderd. Het enorme bouwwerk, eigenlijk meer een dorp, geeft een goed idee van de macht van de VOC in die periode. Nederlandse namen als Grote Kerk, Leynbaan Straat, Utrecht-bastion, Akersloot-Bastion en Clippenberg Bastion herinneren aan de tijd dat er een levendige kruiden- en specerijenhandel tussen Ceylon en Nederland gevoerd werd.

De vestingwallen hebben de stad beschermd tegen de kracht van de golf. De stad is wel ondergelopen, maar heel langzaam. Er is niets verwoest.

Het museum was een rommeltje. Een veelheid van oude troep en prullaria, volgestouwd in stoffige vitrines en kasten. Veel VOC-materiaal, maar ook klokken, potscherven, rookgerei, theeservies enz. De gids kende enorm veel Nederlandse woorden en veel gebruiken en gewoontes die nog uit de VOC-tijd stammen. Zelfs de Sri Lankaanse kantklosdame heeft het oude ambacht van generaties Nederlandse nazaten overgenomen.

In de oude protestante kerk lagen graven van Nederlanders en de gebeitelde teksten waren in het Nederlands. Zoals we gewend waren van de vele Boeddhistische tempels deden we ook hier onze schoenen uit en liepen met blote voeten over de graven in de kerk. Dat hoefde hier eigenlijk niet, maar het was een gewoonte.

In een nauw straatje hebben we nog in een restaurantje op het balkon een kopje thee gedronken uit Engels servies. We zaten tegenover het hotel waar een Australische televisieploeg van ABC News zich verzamelde. Zij waren bezig met een documentaire over de Tweede Wereldoorlog. “The Battle of Ceylon”  heette de slag waar veel Australiërs en Britten tegen de Japanners vochten.

De middag en avond hebben we weer doorgebracht bij het hotel met lezen, schrijven, zwemmen, hardlopen en een Ayurvedische massage van een uur door een slanke, knappe Sri Lankaan. Bijna iedereen van de groep heeft zich (soms meerdere keren) laten masseren en kwam glimmend onder de olie uit de kleine ruimte aan de zijkant van het hotel.

Donderdag 11 augustus

Kees is vandaag jarig en dat zal hij weten ook. We hebben een taart voor hem gekocht en na het ontbijt mocht Kees hem aansnijden. Er werd voor hem gezongen en Sachiko had een cadeautje voor hem gekocht. Een t-shirt van het Task Jungle Camp. Terug bij het hotel, onze chauffeur had meteen het gekregen T-shirt aangetrokken, gingen we meteen het kleine dorpje Ahangama in om een bezoek te brengen aan de plaatselijke kapper. Op een zeer zorgvuldige manier lieten Marten, Piet en ik ons een typisch Sri Lankaanse coupe aanmeten. Zo kort mogelijk zal de kapper gedacht hebben. Met een gezichtsbehandeling met lotion was de 100 roepie (€0,80) maar een fractie van wat je in Nederland bij de kapper moet betalen. En minstens net zo goed.

Van een verkoper die op het strand liep kocht ik een schaalmodel van een Oruva zeilprauw, gemaakt van balsahout met een stuk kokosnootschil als zeil. Het zijn hoge ranke grote kano’s met een brede drijver ernaast. Daarom worden ze ook wel catamarans genoemd. Hij liet mij zijn pasje met foto in pak zien en sprak onberispelijk Engels. Voor de tsunami was hij een manager, werkzaam in de toeristenbranche, maar nu was hij alles kwijt, Zijn vrouw, kinderen, werk, huis en scooter, alles! Een van de schrijnende individuele verhalen. En zo zijn er dus duizenden verhalen van  mensen die op dit moment nog geen hulp hebben. Ook het verhaal van de medewerkster van het hotel (wij noemden haar om de een of andere reden altijd Rita) maakt indruk. Zij vertelde over hoe het hotel vernield werd en hoe Zweedse en Engelse toeristen zich vastklampten aan de pilaren, hoe anderen naar de kokosnootpalmen zwommen om daar zich in vast te houden en hoe zij zelf naar het hogere veilige gedeelte zwom. Dat maakt wel indruk en je vraagt je af hoe zij  nog zo veel kan lachen?

In de namiddag wandelden we nogmaals het dorpje in om wat batikdoeken te kopen en in een restaurantje op het dakterras even wat te drinken.

’s Avonds werd op een bescheiden wijze de verjaardag van Kees gevierd. Allereerst een borrel en daarna werd geleidelijk een hele tafel met traditionele Sri Lankaanse gerechten klaargezet. We werden uitgenodigd om het werk van de kok te komen bewonderen. Op twee grote pitten liet hij zien hoe de pittige, scherpe curry gerechten bereid werden. Veel pepers, knoflook en andere ingrediënten vormden de basis van de dal, een scherp linzengerecht en andere overheerlijke dingen.

Het eten duurde de hele avond. Ook de chauffeur en Silva, zijn bijrijder waren hierbij uitgenodigd. Al met al was dit weer een heel voldane, maar indrukwekkende dag.

 

 

 

Vrijdag 12 augustus

We zijn al op de weg terug, want vandaag gaan we van Ahangama terug naar Colombo. Eerst nog een groepsfoto gemaakt met de rollende zee op de achtergrond en daarna de bus in. Het eerste stuk naar Galle was bekend en iedereen keek een beetje stil naar buiten waar de restanten van de verwoeste huizen als moderne ruïnes langzaam overwoekerd werden door de tropische beplanting. Op veel funderingen stonden eenvoudige hutjes als vervanging van wat eens een huis moet zijn geweest. We dachten dat de zuidkust het meest getroffen is door de tsunami, maar om de punt heen, richting westkust bij het plaatsje Hikkaduwa waren de gevolgen van de ramp onmiskenbaar aanwezig. Overal tentenkampen en kleine houten huisjes naast een hoop stenen. Onze tuinhuisjes van de Gamma zijn nog veel beter! Hier stond bijna geen huis onbeschadigd overeind. Ook de beschadigde trein lag hier nog aan de zijkant van de herstelde spoorlijn. Ze laten deze hier liggen als monument ter nagedachtenis aan alles wat er gebeurd is. Waarschijnlijk is het door de combinatie van een langzaam oplopende zeebodem, het ontbreken van golfbrekende rotsen en het vlakke lage land, dat de verwoesting hier zo enorm is. Het is wel indrukwekkend en eigenlijk schokkend om dit zo te aanschouwen. We moesten dit toch even verwerken.

Het deel van de Sri Lankaanse westkust ten zuiden van Colombo heeft veel meer te bieden dan alleen maar mooie stranden. Het is door toeristen het drukst bezochte deel van het land. Tussen de palmplantages liggen de hotels  verscholen met zwembaden, en prachtig gekleed bedienend personeel. Zo staat het in de folders, maar van druk bezochte hotels is nergens sprake. De toeristen zijn er nog niet.

Hier loopt de hoofdspoorlijn van Colombo naar Matara, hier heb je ongerepte stranden, prachtige koraalriffen, rubber en kaneelplantages en pittoreske dorpjes.

Bij Ambalangoda bezochten we het Maskermuseum met diverse exemplaren van traditionele handgesneden duivelmaskers. In oude rituele dansen werden ze gebruikt om de duivel uit te bannen. In de winkel erboven was een enorme collectie maskers en houtsnijwerk te koop.

In de hoge palmbomen langs de kust waren allemaal touwen gespannen die de hoge bomen onderling verbonden. Hier balanceerden de plaatselijke “toddytappers” op grote hoogte om de beroemde palmolie te winnen. Een gevaarlijk werkje met deze onberekenbare wind, omdat er geen vangnet onder ligt.

Voor de tsunami was de hele strook tussen Hikkaduwa en Benota beroemd om de prachtige koraalriffen en hoge surfgolven. Surfers van over de hele wereld kwamen hier naart toe en duikers onderzochten de koraalriffen bij dit strand waar de zeestroming heel sterk is. Van deze Goa- en Bali-achtige sfeer is niets meer over.

Bij een klein plaatsje in de buurt van Benota bezochten we een schildpaddenfarm.

De kustwateren en het strand trekken hier grote aantallen zeeschildpadden aan. Het Sea Turtle Project is een van de vele projecten die zijn opgezet aan de zuidwestkust om de eieren van de zeeschildpadden te beschermen totdat ze uitkomen. In kleine bassins zwemmen hier honderden één tot drie dagen oude schildpadjes. Daarnaast ook enkele grotere exemplaren. De gids vertelde met veel passie over het eieren leggen en de verzorging. Op deze manier maken veel kleine schildpadjes kans om tot volwassenheid te komen.

Naast de schildpaddenfarm was een klein hutje waar een oude blinde man met olifantsvoeten ons uitlegde wat voor een product de kokosnoot nu eigenlijk was en wat je er allemaal mee kunt doen. Bijna elk deel van de kokospalm wordt gebruikt. Van de stam worden meubels, kano’s en vlotten mee gebouwd; de vezelige buitenschil wordt geweekt, kapotgeslagen en gesponnen tot oersterk touw. De melk van de kokosnoot bevat veel vitamines en is erg dorstlessend, evenals de kokos zelf; de palmolie wordt voor bakken en braden gebruikt, maar ook verwerkt in lotions. Het sap van de bloem, de toddy, wordt gedestilleerd en daar maken ze de nationale drank arrack van. Verder wordt de schil  van de noot gebruikt om lepels en allerlei gebruiksvoorwerpen van te maken en dient het grote blad als dakbedekking of wordt tot matten gevlochten. De kok bij het hotel in Ahangama vlocht  de lichtgroene bladeren tot onderleggers en versieringen voor de tafel. De blinde man werd hierbij begeleid door zijn dochter.

Terug in de bus op weg naar Colombo werd het steeds drukker. We naderden de hoofdstad en de wegen werden steeds breder, de bussen reden er veel harder en het getoeter nam toe naarmate er meer auto’s, tuktuks, vrachtwagens en bussen elkaar wilden passeren.

Het Holliday Inn Hotel was heel vertrouwd. Net als 3 weken terug, maar nu een beetje met het gevoel van thuiskomen. Alhoewel dit hotel ons echt niet kan bekoren. Veel te strak en stijf, veel te veel marmer en luxe. En het restaurant ademt helemaal geen sfeer uit.

Daarom zijn we maar meteen naar het nog luxere Galle Face Hotel gegaan. Dit stijlvolle koloniale gebouw is meer dan een markant oriëntatiepunt en staat bekend als het oudste hotel ten oosten van Suez. Vele beroemdheden hebben hier gelogeerd en de entree over de rode loper naar de grote hal heeft ook wel iets van een grandeur. De hoge koperen bewerkte deuren zijn schitterend om te zien en rond de binnenplaats zijn allemaal zitjes gecreëerd met een prachtig uitzicht op de zee. We zaten aan een grote ronde tafel en werden bediend door onberispelijke obers in strakke pakken. Er was een officiële receptie aan de gang. Bij binnenkomst zagen we de Australische televisieploeg van Galle weer bezig met opnames voor hun documentaire over de Tweede Wereldoorlog. Oude, hoog gedecoreerde oorlogsveteranen werden geïnterviewd en veel bobo’s en hooggeplaatste westerlingen genoten van een drankje. De Kandydansers traden weer op en twee Sri Lankaanse doedelzakspelers wisselden het orkest af met hun doordringende gefluit. Drie sprekers, een Australische, Britse en Sri Lankaanse benadrukten de speciale rol die het voormalige Ceylon in de Tweede Wereldoorlog speelde. Een staande receptie met allerlei hapjes volgde en Ans kreeg ongevraagd een glas wijn in haar handen gedrukt toen zij een foto van de dansers wilde maken. We bleven bij dit hotel hangen en besloten om er ’s avonds ook te gaan eten. Een uitgebreid, heel luxe buffet met kaassoorten, sushi, soep vlees en visgerechten met curry rice en een aparte tafel met overheerlijke toetjes. De hele avond hebben we er enorm van genoten.

Zaterdag 13 augustus.

Onze laatste dag begon met een bezoek aan de vader van Sumathy, een collega van mijn werk in Hoorn. Met de tuktuk de lange Galle Road af naar Wellawatha een kilometer of zes van ons hotel af. Bij de hindoetempel liep het hele verkeer vast vanwege een grote processie. Doordat alles in één baan geleid moest worden veroorzaakte dat een hele opstopping. Gelukkig waren wij nog vroeg en konden er met de smalle tuktuk snel langs. We brachten een bezoek aan Sumathy’s  familie. Haar moeder was afgelopen jaar overleden en haar vader woonde er nog met een zus. Hij vertelde over de familie en over Sri Lanka. Drie van zijn dochters zitten in Europa, in Noorwegen, Denemarken en Nederland. Zijn twee zonen zitten in Kandy en Kataragama, vlak bij het Yale natuurpark. We kregen er fris en koekjes en gaven als cadeautje de foto van het team van de Wissel en de CD van Azië die de school in maart had opgenomen.

Op de terugweg kwamen we weer langs de processie en stopten er om alles te bekijken. Verschillende in oranje uitgedoste pelgrims hadden de huid van hun rug doorboord met haken waar touwen aan bevestigd waren. Ze liepen in trance naar voren en werden ritmisch steeds weer teruggetrokken door andere pelgrims die er achter liepen. Anderen hadden hun tong en wangen doorboord met spijkers en speerachtige voorwerpen. Het meest luguber waren de Hindoes die allemaal vleeshaken in hun vel hadden gestoken en daar aan hingen in een soort stellage van bamboestengels, palmbomen  en groene planten. Sommigen op hun buik, met de haken door hun rug en benen en anderen hingen andersom. Zij werden heen en weer geschommeld om het ritme van de trommels. Deze verregaand vorm van zelfkastijding wordt eens per jaar tijdens het “Vel”  festival gehouden. Vooral rond de heilige tempels van Kataragama komt dit voor, maar hier liepen ze over de brede Galle Road naar de Hindoetempel. Grote gekleurde tempelachtige torens op wielen werden door tientallen, half ontblote pelgrims voortgetrokken en aan de kant van de weg stonden veel, in prachtige gewaden opgedofte Hindoes naar het spektakel te kijken, mee te trommelen of mee te zingen. De weg werd besprenkeld met water en overal werden bloemblaadjes gestrooid.

Voor de wagens uit lagen mannen zijwaarts over de grond te rollen ook al als boetedoening. De hele processie ging slechts langzaam voorbij en we hadden alle tijd om het goed te bekijken.

Daarna gingen we weer terug naar het Galle face Hotel om daar koffie te drinken en te lunchen.

Het werd tijd om de koffers te pakken en de terugreis te aanvaarden. Bij het hotel namen we afscheid van Sachiko, die twee dagen later zou terugvliegen. Geke en Françoise  hadden de reis met twee dagen verlengd en zouden nog een paar dagen naar een ander hotel gaan. En naar Negombo om nog even van het strand te genieten.

We reden met de bus langs het havengebied en de buitenwijken van Colombo. Niet bepaald het mooiste deel van de stad, maar wel heel herkenbaar. Smoezelige, armoedige winkeltjes en af en toe een heel modern opgetuigde kledingzaak, Veel contrasten. De weg naar het vliegveld was druk en overal langs de kant van de weg was bebouwing, woonden mensen en was er veel activiteit.

Op de luchthaven hebben we de laatste roepies opgemaakt, ook al omdat we de 1000 roepie luchthavenbelasting niet hoefden te betalen. Dus nog een aantal souvenirs gekocht.

Een indrukwekkende reis  door een prachtig landschap met heuvelachtige theeplantages, hooglanden en langgerekte stranden, wilde olifanten, talrijke tempels en bonte Boeddhabeelden. Een paradijselijk eiland met een oriëntaalse naam, waar de lachende vriendelijke bevolking een geweldige indruk heeft gemaakt, waar de gevolgen van de verwoestende tsunami diepe sporen op ons netvlies heeft achtergelaten en waar we de individuele rampverhalen nog vele malen zouden vertellen.

Een mooie reis langs oude Singalese koningsteden en tropische natuur, waar oranjegekleurde monniken een stempel op het straatbeeld drukken. Ik ben benieuwd naar de foto’s!

Bekijk onze reizen door Sri Lanka.