Ontmoetingen op Cuba

Ontmoetingen op Cuba


Tekst: Roman Helinski
Fotografie: David Peskens


Twee enthousiaste fietsers, Roman en David namen hun schrijfblok en fototoestel mee en gingen met Djoser naar Cuba. Tijdens de 18-daagse fietsreis door valleien en dorpjes knoopte Roman praatjes aan met de lokale bevolking en maakte David de mooiste opnames. Hieronder kun je genieten van bijzondere ontmoetingen en de bijbehorende foto’s.

Op de fiets door Cuba betekent voor mij reizen op precies de goede snelheid, met de mogelijkheid om soms even te vertragen en zo in contact te komen met de Cubaanse bevolking. Elke morgen verzamel ik me met mijn fietsgroep – twintig man sterk – voor het hotel, waar gids Alfredo met krijt de route van de dag op de weg tekent. 

De eerste dag zag ik hem een enorme witte steen tegen een lantaarnpaal slaan, en ik vroeg me af of hij wel helemaal in orde was. Een brokstukje van de grote steen stak hij in zijn broekzak, en daarmee tekent hij nu steeds de route op straat. Dit gebruik is inmiddels uitgegroeid tot een aangename routine. Ook deze morgen tekent hij de route. De weg loopt dwars door de fantastische Viñales-vallei in de provincie Pinar del Rio in het westen van Cuba.

De vallei is misschien wel de mooiste plek die ik deze reis aandoe. Overal waar ik kijk is de natuur vol van leven; frisgroene bomen en planten met daartussen donkerrode vruchtbare grond. Een boer ploegt met twee magere ossen zijn akker om. Varkens wroeten in de verte, een ezel balkt. Ik volg een pad bergopwaarts en bereik een magnifiek uitzicht over de vallei. Ik kijk uit op de enorme stompe rotsen van kalksteen, waartegen en -tussen de zwarte bonen-, tabaks- en koffieplanten groeien. Bovenop de berg staat een houten huisje. Ooit een veel te krap woonhuis van een hele familie, nu een cafeetje. Een sjofel geklede jongen zet espresso voor me. Daarna verdwijnt hij met een kapmes de nabijgelegen plantage in. Een minuut later komt hij terug met een verse ananas in zijn handen. Terwijl ik het geweldige sap zo langzaam als ik kan drink, verschijnt op de zandweg in het dal een fietser. Een toerist. De eerste vandaag, op onze eigen groep na. We stappen weer op de fiets. 

Uren later fietsen we langs een klein barretje waar een jonge Cubaanse koffie serveert die is gezet van eigen bonen. Ze wijst in de verte, de heuvel op. Daar groeien haar koffieplanten. Het meisje heeft niet de ruwe trekken van het boerenbestaan, maar wel de ietwat vermoeide ogen. Ik raak aan de praat met haar, meer met gebaren dan met woorden. Enthousiast voert ze me mee naar de boerderij verderop en daar roept ze de heuvel op, totdat er een jongen verschijnt. Met een gedrongen postuur, en dezelfde ogen als het meisje. ‘Mi hermano,’ zegt ze. De jongen geeft me een hand, knikt vriendelijk maar zegt niets. Hij gaat me voor een donkere houten schuur in die vol hangt met tabaksbladeren, de meest verkleurde bevinden zich bovenin de nok. Aan een tafeltje, half in de duisternis, rolt de jongen een sigaar; stap voor stap, zodat ik kan zien hoe het moet. Hij doopt de sigaar in de honing, steekt hem aan en geeft hem aan mij. Ik neem een trek.



Het is mijn eerste sigaar ooit, maar ik hoef er niet van te hoesten. Ik vraag of ik ook sigaren kan kopen, voor thuis. Dat kan natuurlijk wel, en de jongen vindt het ook leuk om te horen, maar geen moment heb ik het idee dat hij me deze sigaren op probeert te dringen. Deze aangename ongedwongenheid tekent ook de volgende ontmoeting die ik in de vallei heb. Op een akker zaait een oude boer aardappelplantjes in. Zijn hola klinkt zoals die van zoveel Cubanen, uitnodigend en nieuwsgierig. Hij wenkt me en ik stap van mijn fiets. Van dichtbij oogt de boer ouder dan van veraf, maar zijn ogen fonkelen. Hij glimlacht naar me, heeft bijna geen tand meer over. Zeven vingers steekt hij op en dan acht vingers: 78 jaar. Verderop is zijn kleinzoon drie ossen aan het leiden. De oude boer haalt een sigaar uit zijn jaszak en steekt hem aan. Ook ik pak mijn sigaar van zojuist erbij. Hij legt zijn hand op mijn schouder als ik een te diepe teug neem. ‘Tranquilo, tranquilo,’ zegt hij vaderlijk, waarbij hij zijn ogen samenknijpt. Nog een poosje staan we naast elkaar en roken. We kijken uit over de vallei waar razendsnel de zon aan het zakken is. De stompe bergen, met hun vruchtbare flanken, worden een kort moment gevangen in een sensationele oranjepaarse gloed. Zou de oude boer zelf nog zien hoe absurd mooi het hier is, en hoe bijzonder het is dat een opa en kleinzoon zij aan zij werken? Ik kom er niet achter of hij dat weet. Ik moet gaan, verderop heb ik afgesproken met leden van de groep: samen fietsen we terug naar het hotel. De oude boer geeft me kleine zoete bananen mee waarvoor hij geen geld wil hebben.