Vietnam en Cambodja januari

Vietnam en Cambodja januari

Reisverslag Vietnam en Cambodja, januari - februari 2008

Vrijdag 18 januari 2008: Amsterdam - Singapore
Zaterdag 19 januari 2008: Singapore - Hanoi
De nacht hebben we comfortabel doorgebracht bij de toekanfamilie, vlakbij de luchthaven. Na een prima ontbijt stappen we in de shuttlebus en omstreeks half negen melden wij ons bij de balie van Holland handling / Djoser op Schiphol, waar de vliegtickets voor ons klaarliggen. Vriendelijke dames van Singapore Airlines verlossen ons van de koffers en met de instapkaarten, ook al die van Singapore naar Hanoi, op zak, gaan we wat geld wisselen en daarna koffiedrinken.
Om kwart voor elf worden we gastvrij ontvangen in het toestel van Singapore Airlines. Een uitstekende luchtvaartmaatschappij! Behoorlijk ruime zitplaatsen, voortreffelijke catering en uitermate mooie en plezierige stewardessen. We maken alvast kennis met enkele reisgenoten. Gewapend met een koptelefoon, een dekentje, kussentje en warme sokken laten we ons in meer dan een half etmaal ruim 10.000 kilometer vervoeren. De vlucht gaat ondermeer over Oost-Europa, de Zwarte Zee, Turkije, Iran en India. Nooit eerder zoveel sneeuw gezien als in Oost-Turkije en Iran. 
In Singapore is het zomaar zeven uur later: opeens is het zaterdagochtend! En dat terwijl we net pas slaap beginnen te krijgen. Als we thuis waren gebleven zouden we nu zo’n beetje naar bed gaan. We moeten een paar uur wachten op de vlucht naar Hanoi. Geen probleem op deze moderne, luxe, ruime en gastvrije luchthaven, waar je op allerlei plaatsen vrij en snel kunt internetten en waar overal comfortabele fauteuils beschikbaar zijn.
Om een uur of tien vertrekken we dan naar Hanoi, waar we om ongeveer half een aankomen. De horloges moeten dan eerst wel weer een uurtje vroeger worden afgesteld. Het tijdverschil met ‘thuis’ is hier zes uur.
Op het vliegveld van Hanoi maken we kennis met onze reisleidster Valérie van den Brule en met de Vietnamese gids Taydo. En natuurlijk met onze reisgenoten: allemaal 55-plussers, voor wie dit niet de eerste groepsreis is. Het zal een prettig gezelschap blijken te zijn. Iedereen is altijd op tijd, er zijn geen onderlinge irritaties, althans: wij hebben daar niets van gemerkt.
Om wat Vietnamese betaalmiddelen in onze beursjes te hebben zoeken we een ATM. Een minuut later zijn we miljonair: twee miljoen Dong op zak en qua bankrekening maar 80 euro armer.
Met een bus rijden we in ruim een half uur naar het hotel Sunflower. Taydo vertelt van alles over de stad, gelegen in de Rode Rivier en bewoond door minstens vier  miljoen mensen. Hij vertelt meteen dat wij boffen, want we maken de voorbereidingen mee voor de viering van het Vietnamese (Chinese) Nieuwjaar van 6 op 7 februari: Tet, oftewel Luna New Year. Daarop zal Taydo ons elke dag wel even attent maken.
Onderweg kijken we onze ogen uit in het plaatselijk verkeer: brommers, volgeladen met kippen, honden, eieren, varkens, een koelkast of een royale set plastic tuinmeubelen…
Het hotel ligt in de oude wijk van de ambachtsgilden, in de straat van de grafische werkzaamheden: vrijwel alle winkels maken en verkopen drukwerk en vooral kaarten voor allerlei feestelijke gelegenheden. Andere straten herbergen koperslagers, zilversmeden, houtbewerkers, schoenmakers, kleermakers, zijdeverwerkers of bereiders van zoete snoepwaar.
Hotel Sunflower heeft vijf etages, maar geen lift. Onze kamer is op de vijfde verdieping, dus we kunnen flink oefenen in traplopen. Het is niet warmer dan 14 graden in Hanoi en we vragen maar meteen een extra deken voor de nachtelijke uren.
Na ons wat opgefrist te hebben gaan we de omgeving verkennen. De vermoeidheid heeft inmiddels toegeslagen en mede daardoor denken we het eerste half uur allebei hardop: waar zijn we toch aan begonnen? Het onbeschrijflijke verkeer, de krioelende mensenmassa, de luchtverontreiniging, de kapotte straten, de wirwar aan elektriciteitskabels, de troep en de stank: wat doen wij hier? Maar het lukt ons veilig aan de overkant van de straat te komen en we gaan al gauw de charme zien van een totaal andere samenleving dan die van ons.
’s Avonds eten we met de hele Djosergroep in een restaurant dat in de Lonely Planet wordt aanbevolen. Onvoorstelbaar goedkoop: 80.000 Dong, nog geen vier euro voor een Set Menu: een proeverij van Vietnamese gerechten. Oefenen met de stokjes!
Daarna slapen we elf uur aan één stuk.

Zondag 20 januari 2008: Hanoi
Hoewel we heel lang geslapen hebben voelt het bij het opstaan toch alsof het nog midden in de nacht is. Het sanitair van onze hotelkamer is nogal krap gehuisvest: een grote kast, meer is het niet. Om te douchen kun je het beste op de toiletpot gaan zitten. Het ontbijt in hotel Sunflower bestaat uit één broodje, wat boter en jam, een gebakken ei en een banaantje.
Om negen uur laten we ons allemaal met een fietstaxi door de straten van de gildenwijk rijden.  Een mooie manier om het drukke verkeer met de videocamera vast te leggen. Honderden scooters en brommers, met een onvoorstelbare pakkelage. We spotten zelfs een wasmachine achterop een bromfiets! De meeste bestuurders dragen mondkapjes, soms naar de laatste mode, maar helmen zijn kennelijk alleen verplicht voor volwassenen. Relatief weinig auto’s, af en toe een bus, veel fietsen en fietstaxi’s en daar tussendoor de wandelaars, al dan niet voorzien van bamboestokjukken met zwaar beladen manden. Al is het zondag: het is een en al bedrijvigheid in de straten. Eigenlijk zijn alleen de banken en scholen gesloten op zondag, voor het overige gaat het werk overal gewoon door.
Vervolgens wandelen we naar het Hoan Kiemmeer, het ‘meer van het teruggegeven zwaard’. Het 10 ha grote meer maakte ooit deel uit van de Rode Rivier, voordat de loop van de rivier veranderde en het dankt zijn naam aan een legende uit de 15e eeuw. Generaal Le Loi had de Chinese overheersers verdreven met behulp van een magisch zwaard dat een visser in zijn netten had gevonden. De generaal riep zichzelf vervolgens uit tot keizer en vierde de kroning op een boot op het meer. Tijdens de viering kwam een schildpad tevoorschijn die het zwaard greep en ermee onder water verdween, om, zo veronderstelt men, het terug te brengen naar de oorspronkelijke plaats. In het meer staat de Schildpadtoren als aandenken. Via de roodgeschilderde Huc-brug lopen we naar de Ngoc Sontempel. Een oase in een hectische stad. Daarna wandelen we rond het meer. De eerste keizer, Ly Thai To, die in 1010 het centrum van de macht naar Hanoi verplaatste, heeft een prominent standbeeld gekregen.
Op de vijfde verdieping van een horecagebouw wordt een uitstekende lunch geserveerd op het balkon. We hebben zicht op een verkeersplein en blijven ons verbazen over de soepelheid waarmee de verkeerschaos zichzelf reguleert. Verkeersregels, stoplichten, zebrapaden, alle verkeersmaatregelen zijn ondergeschikt aan de doorstroming. Iedereen wil zo vlot mogelijk vooruit en anticipeert zo goed mogelijk op wat daarbij in de weg loopt of rijdt. Wie aarzelt, twijfelt of zijn recht wil halen, loopt het meest gevaar. Boeiend.
Na de lunch maken we de stadswandeling uit onze National Geographic reisgids. We zien onder andere de gildentempel, de Ba Da Pagode, de overdekte Dong Xuanmarkt en het bovenhuisje waar Ho Chi Minh in augustus 1945 de Onafhankelijkheidsverklaring schreef.
Een taxi brengt ons voor een habbekrats naar het Ba Dinhplein, waar we het Ho Chi Minhmuseum bezoeken, gehuisvest in een monsterlijke betonkolos naar Russische architectuur, geïnspireerd door de lotusbloem. Welk een verering is deze bescheiden man ten deel gevallen. Het mausoleum aan de overkant sluit net de deuren. Niet erg, want wij waren toch al niet van plan om in de rij te gaan staan om de overledene te bekijken. Het mausoleum is trouwens gedurende de maanden oktober en november gesloten. In die maanden vindt het groot onderhoud aan het gebouw en aan het gebalsemde lichaam van Ho Chi Minh plaats.
Wij wandelen nog wat rond: het huis van oom Ho staat hier en natuurlijk de Eenzuilige Pagode.
Net als we in onze reisgids staan te turen om te zien of en hoe wij nog naar de tempel van de Literatuur kunnen gaan, worden we aangeklampt door een cyclorijder met maar één arm: voor 50.000 dong willen hij en zijn maatje ons er graag naar toe rijden en vandaar weer naar het hotel brengen. Een mooi aanbod. De afspraak lijkt duidelijk, maar de cyclorijder blijkt later letterlijk een éénarmige bandiet. Niet alleen wil hij zijn wachttijd bij de tempel vergoed hebben, ook de tocht naar het hotel moet afgerekend en… de afgesproken prijs geldt dan nog maar voor één persoon! Leerzaam voor ons.
De Tempel van de Literatuur is een prachtig complex, waar sinds de elfde eeuw confucianistische stellingen bestudeerd werden. Een centrum waar wetenschap en literatuur vereerd en geëerd worden. De namen van afgestudeerden zijn gegraveerd in stèles die steunen op de rug van stenen schildpadden.
Op de terugweg naar het hotel valt de schemer in en we zien hoe overal op de straatstoepen mobiele minirestaurantjes worden ingericht. Tientallen mensen, zittend op lage plastic krukjes of kleutertuinstoeltjes zitten aan lange tafels te eten van het voedsel dat particulieren hier komen verkopen.
Het valt ons op dat er in Hanoi vrijwel geen dikke mensen zijn. De Vietnamezen zijn tenger, slank en beweeglijk. Later blijkt dat hoe zuidelijker we komen, hoe meer verschijnselen van overgewicht er vallen waar te nemen. Welvaart is iets anders dan welzijn. Overigens ervaren wij het Vietnamese voedsel als erg gezond: weinig vet, veel verse groenten en fruit. We zullen de hele vakantie bijzonder smakelijk eten en bij thuiskomst verheugd constateren toch niet aangekomen te zijn!
Aan het begin van de avond gaan we met de Djosergroep naar een voorstelling van het beroemde waterpoppentheater, vlakbij het Hoan Kiem-meer. De poppen worden achter een scherm met stokken en katrollen bestuurd en aan het eind van de voorstelling verschijnen de poppenspelers zelf in het water om het welverdiende applaus in ontvangst te nemen. Grappig is dat zij zelf ook flink mee klappen.
Daarna heerlijk uit eten in een restaurant aan het meer en terug wandelen door de straten van Hanoi, waar een levendige avondmarkt gehouden wordt.

Maandag 21 januari 2008: Hanoi - Halongbaai
In de ochtenduren maken we een wandeling naar en over de Long Bien-spoorbrug, gebouwd in 1899, over de Rode Rivier. In het midden liggen de rails, ernaast een baan voor voertuigen op twee wielen met daarnaast een strook met betonplaatjes, waar voetgangers over kunnen lopen. Mocht er zo’n betonplaatje gebroken zijn, dan zou je er pardoes door kunnen zakken en vele meters naar beneden storten. Autoverkeer kan gebruik maken van een nieuwe brug, gereed gekomen in 1985. Het is vooral druk richting stad: allerlei producten voor de daghandel worden aangevoerd. Het is fascinerend te zien wat er allemaal op een brommer vervoerd kan worden. In de rivier liggen verscheidene woonbootjes en er zijn tuintjes met waterplanten afgezet.
We moeten voor het middaguur terug zijn in het hotel om de koffer te pakken. De grote bagage kan in het hotel worden opgeslagen. De spullen voor één nacht gaan in de rugzak. Wij gaan naar Halongbaai en komen morgenavond terug in hotel Sunflower. In het hotel aangekomen blijkt dat het vertrek moet worden uitgesteld: Alda, een van onze reisgenoten, is bij het Hoan Kiem-meer door een auto aangereden en nu met reisleidster en gids naar het ziekenhuis. Dat is schrikken! Om kwart voor twee stapt Alda uit een taxi, met haar linkerarm tot de elleboog in het gips en röntgenfoto’s waarop te zien is dat haar pols is gebroken. Alda zal de reis voortzetten en haar opgewektheid en doorzettingsvermogen verdienen respect en bewondering.
In een grote, prettige bus vertrekken we richting Halongbaai. Onderweg bezoeken we een woon- en werkcomplex waar jonge gehandicapten borduren, naaien, schilderen, hout en steen bewerken. De producten kunnen gekocht worden en we drinken er koffie en thee.
Onze gids Taydo vertelt onderweg waarom de huizen in Vietnam zo smal en hoog zijn en alleen aan de voorzijde geschilderd. De grond is schaars en hard nodig om voedsel op te verbouwen. Huizen moeten zo weinig mogelijk vierkante meters beslaan: dan maar de lucht in. Omdat verwacht wordt dat links en rechts ooit een buurhuis zal worden gebouwd, vinden de meeste mensen het overdreven en onnodig om de zijkanten te schilderen.
In de rijstvelden, die we onderweg zien, staan verscheidene grafmonumenten. De mensen in Noord-Vietnam worden bij voorkeur op eigen grond begraven. Cremeren is voor de meesten geen optie. Er wordt begraven op vijf meter diepte en nooit bovenop elkaar. Na drie jaar wordt een graf ’s nachts geopend en dan worden de botten schoongemaakt. Petroleum erover en opnieuw begraven. Een gewoonte die is overgenomen van de Chinezen. In het zuiden van Vietnam doet men dit niet. Wie geen eigen grond heeft, vindt op een begraafplaats de laatste rustplaats.
Vlakbij Halongbaai zijn flinke steenkolenmijnen in bedrijf: dagbouw. De omliggende dorpen zijn verpakt in een zwarte stoflaag. Het kan niet gezond zijn om hier op te groeien.
Omdat we niet al te vroeg aankomen, eten de meesten van ons in het hotelrestaurant. Een prima keuken, maar het opdienen verloopt nogal chaotisch.

Dinsdag 22 januari 2008: Halongbaai - Hanoi
Gehoorzaam speelt mijn GSM om zes uur ’s ochtends een vrolijk muziekje. Het voelt alsof de nacht nog moet beginnen. Na een heerlijk en uitgebreid ontbijt gaan we naar de rij afgemeerde drakenboten. Het is helaas Nederlands weer: grijs, miezerig, slecht zicht. Jammer, want de Halongbaai biedt schitterende doorkijkjes en vergezichten. De baai dankt zijn naam aan het verhaal van een draak die de zee in sprong en met zijn stampende voeten en zwaaiende staart het land uiteensloeg in zo’n 2000 eilandjes. Ha Long betekent dan ook: neerdalende draak.
We varen ruim anderhalf uur tussen de kalksteenrotsen door, kijken naar de drijvende huisjes en de bedrijvigheid op de vissersboten. Dan meert de boot aan bij een eiland waar we de Hang Sung Grot bezoeken. Gids Taydo leidt ons er rond en vertelt welke dieren, boeddha’s en lichaamsdelen de Vietnamezen hebben ontdekt in de grillige vormen van de stalactieten en stalagmieten. De meest spectaculaire zijn uitgelicht, soms zelfs in kleur.
De boot vaart ons opnieuw tussen de eilandjes en rotsformaties naar de ingang van het National Park. Daar kun je wat op het mooie strand rondkijken of omhoog klimmen naar een uitkijkpunt. Het is gelukkig droog en redelijk helder weer geworden. Terug aan boord wacht ons een voortreffelijke lunch. Aan de lopende band worden de lekkerste hapjes geserveerd: springrolletjes, jumbogarnalen, kreeft, talapia, groenten, rijst, frieten en bananen. En dat allemaal voor slechts 70.000 dong, drie hele euro’s. We nemen er voor een wat groter bedrag een fles witte wijn bij en genieten.
De bus brengt ons weer naar Hanoi. Onderweg bezoeken we een enorme pottenbakkerij. Uiteraard met een flinke verkoopruimte. Mooie spulletjes, maar wij voelen er niet voor om zulke zware souvenirs nog drie weken mee te sjouwen.
Om half zes staan we weer in hotel Sunflower. We krijgen dezelfde kamer op de vijfde verdieping. Het is nog kouder geworden, maar helaas is één van de twee extra dekens weer verdwenen. Het kost bijzonder veel moeite om de mensen bij de receptie duidelijk te maken dat ook de slaper in het tweede eenpersoonsbed graag een deken erbij wil.
Vanavond eten we in restaurant Cyclo, waar de gasten in fietskarren aan tafel zitten. Zo’n zetel hoeft voor ons niet per se, maar de eend-uit-de-oven is een absolute aanrader!

Woensdag 23 januari 2008: Hanoi - Hué
Vanmiddag vliegen we naar Danang om vandaar met een bus naar Hué te worden vervoerd. Hué heeft zelf ook een vliegveld, maar de vluchten naar die stad blijken volgeboekt. Vietnam heeft veel vliegvelden, een nalatenschap van de Amerikaanse interventie.
Wij laten ons al vroeg met een taxi naar het Historisch Museum rijden. In een fraai Frans koloniaal gebouw bewonderen wij de bronzen Dong Sontrommels, tweeduizend jaar geleden vervaardigd om letterlijk de mensen bij elkaar te trommelen, te bidden om regen enzovoort. Mooi zijn ook de eeuwenoude oorbellen, de metershoge Vinh Lang stèle en het parelmoeren inlegwerk op lakkisten en kamerschermen.  Ook zijn er prachtige stenen beelden van Boeddha, de hindoegod Shiva en van Garuda.
We wandelen terug naar het Hoan Kiemmeer om bij het daargelegen hoofdpostkantoor onze ansichtkaarten te posten. Die zullen er bijna drie weken over doen voor ze op Nederlandse deurmatten vallen. Geld wisselen en heerlijk lunchen op vijf hoog met uitzicht op het verkeer.
De bus kan niet voor het hotel stoppen en daarom moeten de koffers een paar honderd meter over straat vervoerd. De sjouwers gebruiken daar twee fietstaxi’s voor. Meer dan tien koffers per cyclo: dat gaat zomaar niet. Een paar keer rolt de hele boel de straat op en uiteindelijk moeten de te zwaar beladen cyclo’s met veel moeite naar de bus geduwd worden. Qua tijd hadden we ze beter zelf achter ons aan kunnen rollen.
De vliegreis duurt maar drie kwartier. Taydo vertelt over Danang. Het is de plaats waar op 8 maart 1965 de eerste 3000 Amerikaanse mariniers op het strand landden. Het begin van tien jaar Amerikaanse aanwezigheid. Het is er vaak hevig toegegaan. Met de bus rijden we over de weg die in 1972 de ‘Street of no choice’ genoemd werd: je kon er toen, bij wijze van spreken, over de gesneuvelden lopen.
Wij zullen de stad Danang zelf pas over twee dagen bezoeken, als we op weg zijn naar Hoi An. De bus brengt ons nu weer noordwaarts, naar Hué. We logeren hier in een prachtig hotel: het Gold hotel. Wij hebben daar zelfs een enorme suite: met een enorm houten bankstel, een wandmeubel en twee televisietoestellen.

Donderdag 24 januari 2008: Hué
Het regent in Hué. Geen stortbui, maar een stevige miezer, waar je uiteindelijk toch doorweekt van kunt geraken. Paraplu’s mee of een paarse poncho aanschaffen. Die zijn opeens overal te koop.
We gaan met de hele groep op de boot ‘Double Dragons’ de Parfumrivier bevaren. Op het water zijn veel zandscheppers actief: met een soort emmers met zeefbodem wordt zand van de bodem geschept. De zandemmer wordt over de bodem getrokken. Twee mensen drijven met hun voeten een rad aan, dat de baggeremmer omhoog brengt. Allemaal (zwaar) werk voor voeten en handen. Slechts een enkeling heeft een motorisch aangedreven zandzuiger aan boord. Er kan een paar kuub zand op zo’n bootje. Dat wordt getransporteerd naar verzamelplaatsen, waar er waarschijnlijk een grijpstuiver voor betaald wordt.
De tocht gaat naar de beroemde pagode van Thien Mu, met de zeven verdiepingen tellende toren. We wandelen over het complex, laten ons uitleggen hoe de rituelen bedoeld zijn. Ook hier schildpadstèles, indrukwekkende wachters en het heiligdom van de drie boedhha’s van verleden, heden en toekomst. Opmerkelijk zijn de swastika’s op de daken. Taydo vertelt dat boeddha geboren is met een swastika op borst en voetzolen en daarmee is dit teken (dat precies andersom draait dan het hakenkruis) één van de 80 ‘beauty-signs’ van boeddha. We zullen de swastika nog vaak tegenkomen, ook op graven.
In de tempel wordt door verscheidene mensen gebeden, geknield voor het altaar. Een piepjonge monnik met één brede haarlok op zijn kaalgeschoren hoofd, ik schat hem niet ouder dan een jaar of twaalf, slaat daarbij op de gong.
In een ruimte bij de monnikenwoningen staat de turkooizen Austin, waarin de monnik Thich Quang Duc op 11 juni 1963 naar Saigon reed, waar hij zich op een plein met bezine overgoot en zichzelf in brand stak uit protest tegen het anti-boeddhismebeleid van de Zuid-Vietnamese president Diem. 
Onderweg zien we hoe hier met de hand wierookstokjes en punthoeden voor het werken op de rijstvelden worden vervaardigd. Per dag kunnen de dames twee hoedjes of 2000 wierookstokjes maken.
Met de boot verder naar het complex waar de paleizen en de tombes van keizer Tu Duc (1848-1883) en zijn vrouw zich bevinden. Keizer Tu Duc had een hoofdvrouw en maar liefst 103 concubines. Geen van hen schonk hem kinderen. Dat kwam waarschijnlijk doordat de keizer de bof had gehad en daardoor onvruchtbaar was geworden. Nou ja, je kunt niet zeggen dat hij het niet geprobeerd heeft! De hoofdvrouw van de keizer, Le Thien An, was een jaar ouder en iets groter dan de keizer, die overigens maar 1.53 meter groot was. Haar troon is ook groter dan die van haar man. In het fraai gelegen Xung Kiempaviljoen schreef Tu Duc gedichten. De aanhoudende druilregen geeft de verweerde monumenten iets treurigs. Het stenen plaveisel is groenbegroeid en spekglad. Er valt hier nog wel het een ander te restaureren.
Eerst terug naar het hotel om droge kleren aan te trekken. Dan gaan wij lunchen in het floating restaurant in de Parfumrivier. Vervolgend laten we ons met een taxi (1500 dong, nog geen euro) naar de Citadel met de Verboden Purperen Stad brengen. Hier is de restauratie in volle gang. Er is veel verwoest in de oorlog. Ook hier volop schildpadden en drakenkoppen. En muziek.
’s Avonds eten we bij ‘Hot Tuna’. Reisgenoten Diet en Ton zijn er ook en we drinken met z’n vieren koffie. Grappig dat wij vaak, onafhankelijk van elkaar, in dezelfde eetgelegenheden terecht komen. Op de terugweg kopen we nog een prachtig zijden overhemd.

Vrijdag 25 januari 2008: Hué – Danang - Hoi An
We gaan op weg naar Hoi An en doen eerst Danang aan. We rijden langs een heuvel, die in de oorlogsjaren ‘hamburgerhill’ genoemd werd, verwijzend naar de vele Amerikanen en met hen meevechtende Koreanen die er gesneuveld zijn.
Langs de kust van centraal Vietnam was van de 7e tot de 15e eeuw het Champarijk gevestigd, gebaseerd op de Indiase Hindoecultuur. In dat gebied zijn overal zijn nog Cham-tempels te vinden. Het Cham-museum in Danang toont een prachtige collectie bronzen en zandstenen beeldhouwwerken. Veel objecten beelden de Cham-goden Shiva, Brahma en Vishnu uit.  Ook de vogel Garuda is vaak afgebeeld.  Door de open vensters en de fraaie tuin lijkt het wel een openluchtmuseum.
In  en rond Danang zijn veel steenhouwers en marmer- en kalksteenbedrijven. Geen wonder, want de Marmerbergen, vijf heuvels van kalksteen of marmer, liggen aan de zuidkant van de stad. Het materiaal ligt als het ware voor het oprapen. Wij bezoeken een steenhouwerij, die bij ons ogenblikkelijk door de arbeidsinspectie gesloten zou worden: zonder beschermende brillen of oordoppen hakken en slijpen de steenhouwers er lustig op los. Van het witte, rode en groene marmer zijn prachtige beelden, vazen en andere objecten te maken.
In de marmerbergen bevinden zich verschillende grotten, waarin tempeltjes zijn gemaakt. De Vietcong had er een hospitaal en schuilplaatsen in de oorlog. Er is zwaar gevochten in deze contreien en de schade is op veel plaatsen nog zichtbaar.
Vanaf een van de Marmerbergen kijken we uit op China Beach, een schitterend strand, waar de Amerikaanse soldaten hun verlof konden doorbrengen. De oorlog komt steeds dichterbij.
Het hotel in Hoi An, Vinh Hung 2, is heel plezierig. Niet groot, met een zwembadje op de binnenplaats. Er wordt een fantastisch ontbijtbuffet geserveerd. Leuk dat we hier een paar dagen blijven. We vullen eerst de wasmand maar even. De volgende middag ligt alles fris en gevouwen weer op ons bed.
Het weer is inmiddels ideaal: een lekker zonnetje, maar niet te warm. Geweldig om ’s avonds op een terras te kunnen zitten, in januari!
Hoi An is de stad van de kleermakers. Verscheidene reisgenoten gaan zich de maat laten nemen en bestellen broeken, jasjes, bloesjes.
’s Avonds gaan we op zoek naar een restaurant dat door onze reisgids wordt aanbevolen: Mermaid. We bestellen er de plaatselijke specialiteiten: White Rose, Wonton en Cao Lau. En ontdekken de zalige smaak van de verse vruchtenshakes.

Zaterdag 26 januari 2008: Hoi An
Bijna de hele groep gaat mee met de excursie naar My Son, het centrum van het Champarijk, inmiddels door de Unesco uitgeroepen tot werelderfgoedmonument. Helaas  heeft de oorlog grote schade toegebracht aan My Son: van de oorspronkelijke 71 Cham-torens staan er nog maar 20 overeind. De Vietcong gebruikte My Son als basis en dat had zware Amerikaanse bombardementen tot gevolg.
Voor we naar het eigenlijke terrein gaan, bezoeken we eerst een dansvoorstelling in een soort loods met een podium. Er zijn zeker honderd belangstellenden. Bij de dansen wordt uitleg gegeven. De laatste dans laat figuren terugkeren uit het dodenrijk. De doodskleden vallen af en drie schaars geklede vrouwenfiguren doen een bevallige dans. Ik ben aan de zijkant gaan zitten om af en toe een stukje te filmen. Maar dat is bij deze dans plotseling onmogelijk: tientallen heren verdringen zich met hun fototoestellen om de blote ‘dames’ vast te leggen. Grappig als je dan later van Valérie en Taydo hoort dat twee van de drie ‘ladyboys’ zijn!
My Son is indrukwekkend. Er is veel in restauratie en dat is ook hard nodig. Heel bijzonder hoe hier gebouwd is, 1500 jaar geleden. De gebakken stenen zijn niet met specie aan elkaar gekit. Vermoed wordt dat de bouwers hars gebruikten, maar zekerheid hieromtrent heeft men niet. Interessant is de verbeelding van het mannelijk en vrouwelijk geslachtsdeel: de linga en de yoni. Die zien we overal in de Cham-cultuur.
’s Middags wandelen we op ons gemak door het fraaie Hoi An. We kijken vol verwondering naar een bouwplaats, waar vrouwelijke bouwvakkers hard aan het werk zijn. Er worden karren zand aangevoerd, ook al door (oude) vrouwen. Jonge mannen zitten er op hun scooters naar te kijken en sigaretten te roken. ‘Kunnen jullie niet een handje helpen’, is wat er in ons opkomt. Het beeld past niet goed in ons hoofd. Vrouwen doen hier erg vaak het zware werk:  we zagen tot nu toe voornamelijk vrouwelijke vuilnisophalers en op de rijstvelden Zijn het vrijwel uitsluitend vrouwen die, met blote voeten in het koude water, voorovergebogen het werk doen.
Natuurlijk bekijken we de eeuwenoude houten, overdekte Japanse boogbrug. Er is juist een Duitse filmploeg met filmopnames bezig. Later op de middag is er een grote filmset ingericht aan de overkant van het water. Vanaf een gerieflijk dakterras kijken we een uurtje naar de opnames die telkens opnieuw moeten. Er komt wat bij kijken! Schermen voor het licht en tegen de zon, een rail waar de camera op rijdt, tientallen figuranten die aangestuurd moeten worden, bloemen en catering, een bootmandje met een meisje dat telkens quasi toevallig langs komt peddelen. Het is een vermakelijk schouwspel.
’s Avonds eten we, met Diet en Ton, in het Lighthouserestaurant, eigendom van de Nederlander Hans van de Broek en zijn Vietnamese vrouw Linh. De boot van het Lighthouserestaurant brengt ons erheen en vaart ons na het diner terug. We praten uitgebreid met Hans, die ons veel kan vertellen over het leven hier en over de corruptie waar hij als ondernemer mee te maken heeft. Het eten is ook nog voortreffelijk; een geweldige avond. We beloven de volgende dag terug te komen, want Hans verhuurt fietsen met een routebeschrijving door een stadswijk en op het platteland.

Zondag 27 januari 2008: Hoi An
Omdat de boot van het Lighthouserestaurant nog niet vaart, laten we ons door een taxi via de brug naar het restaurant brengen. De fietsen staan al klaar en om half tien toeren wij rond, gewapend met de fietsroute, door een typisch Vietnamese woonwijk. Het is een prachtige tocht; we komen op plaatsen, waar we nooit zouden komen als we zomaar in het wilde weg waren gaan fietsen. Al is het zondag: alles lijkt hier in vol bedrijf. Er worden visnetten geknoopt, flinterdunne rijstflensjes gebakken, getimmerd op de scheepswerf en geschilderd. Er rijdt een soort marskramer op een brommer, volgeladen met potten en pannen langs de huizen. Er zit zoveel keukengerei op de brommer gebonden, dat wij een foto maken. Tot onze verbijstering ontdekken we onder de potten een mandje met een levende poes. Die zal de marskramer niet bij zich hebben omdat hij geen oppas heeft voor zijn huisdier. 
De meeste huizen zijn van steen en vrij nieuw. Het gaat goed met de economie in Vietnam: vijf jaar geleden woonde iedereen hier nog in huisjes van hout en palmbladeren. We zien ook een woonwijk in aanbouw. In veel huizen staat de nationale heilige koe, de brommer, prominent in de kamer, tussen tafel en bed.
Er zijn een paar bruiloften in de wijk. De feestzalen zijn royaal versierd, een grote foto van het bruidspaar siert de toegangspoort, er is muziek en heel veel eten en drinken. De gasten zijn onderweg, in hun beste kleren. Van gids Taydo hebben we al gehoord hoe de huwelijken hier gewoonlijk georganiseerd worden. De bruidegom met zijn familie loopt naar het huis van de bruid om haar en haar familie op te halen. Na drie dagen bezoekt de bruid haar eigen familie nog één keer om afscheid te nemen, want zij gaat haar leven voortzetten bij de familie van haar man. In de loop van de week zien we onderweg een bruid die achterop de brommer vervoerd wordt.
De fietstocht duurt ruim twee uur. Op het terras van het Lighthouserestaurant genieten we van appeltaart (naar Oud-Hollands recept!) en verse broodjes met heerlijke koffie. Daarna fietsen we de plattelandsroute. Ook dit is een schitterende tocht: door de rijstvelden, langs een garnalenkwekerij, een man met vier karbouwen. Her en der graven op de landerijen. Ergens midden in het land staat een wondermooie pagode: de Long Tuyen pagode. Een monnik is bonsaiboompjes aan het knippen, verder is er niemand.
Aan het eind van de fietstocht gaan we aan het strand kijken. We zijn verplicht de fietsen in een bewaakte fietsenstalling achter te laten. Dat kost 2000 dong, staat op de fietsroute van Hans van de Broek vermeld. De bewaker neemt de vrijheid er 10.000 dong voor te vragen. Daar gaan we dus niet aan beginnen. Het strand is wel mooi, maar het waait nogal straf. Na een wandelingetje houden we het voor gezien.

Maandag 28 januari 2008: Hoi An - My Lai - Quy Nhon
De bus staat weer voor de deur. We hebben een flinke reis voor de boeg: naar de badplaats Quy Nhon, met een tussenstop in My Lai.
Taydo vertelt ons wat er gebeurd is in en rond My Lai: op 16 maart 1968 werden hier, door een door de oorlogshandelingen gefrustreerde batterij Amerikaanse GI’s, 504 Vietnamese vrouwen, kinderen en bejaarden verkracht, gemarteld en vermoord. Het verhaal van dit vreselijke bloedbad werd een jaar lang onder het vloerkleed gehouden door de Amerikanen. Een meegereisde oorlogsverslaggever heeft alles gefotografeerd. De meeste beelden zijn echter pas na 1988 voor het eerst aan de wereld getoond. Op de plaats waar deze gruwelijke gebeurtenissen plaatsvonden, staat nu een herinneringscentrum met deze foto’s en nagebootste taferelen. Buiten staan enkele huisjes die destijds in de brand zijn gestoken, een herdenkingsmonument en een aantal aangrijpende bronzen beelden.
In het centrum zien we eerst een video van een uitzending van Fons de Poel, uit 1993. Fons gaat met een Amerikaanse militair die betrokken was bij de misdaden, terug naar My Lai. We zijn allemaal onder de indruk. Het is niet een plaats om foto’s te maken. In het centrum film ik een stukje om vast te leggen hoe doodstil het kan zijn als enkele tientallen mensen langs de foto’s schuifelen. De beelden zijn meedogenloos eerlijk. Maar het blijft onbegrijpelijk. Qua oorlog kun je je veel voorstellen, maar als je een foto ziet van een jongetje van een jaar of vier, in doodsangst, dat over zijn jongere broertje heen ligt om hem te beschermen en je weet dat de twee peuters even later koelbloedig door het hoofd zijn geschoten, dan blijf je je afvragen: wie is er in staat om dat te doen: doodsbange kinderen een kogel door het hoofd jagen? Om van erger gruwelen (want helaas, het kan nog erger) maar niet te spreken.
Onderweg zien we vaak enorme oorlogsbegraafplaatsen met monumenten voor de gevallenen. In Centraal Vietnam zijn de meeste slachtoffers gevallen. Taydo vertelt dat Vietnamese moeders die vijf of meer zoons verloren hebben in de oorlog, zijn uitgeroepen tot ‘Heroïc Vietnamese Mothers’ en een onderscheiding hebben gekregen. In deze streken wonen de meeste Heroïc Vietnamese Mothers; sommigen hebben al hun zoons aan de oorlog verloren. Zo kun je met de vreemdste zaken recordhouder zijn.
In Quy Nhon worden we in het prachtige 4-sterrenhotel Seagull verwelkomd met pianomuziek. De kamers hebben uitzicht op zee. De bedden zijn er vorstelijk: echte matrassen, niet van die blokken schuimplastic. We eten met de hele groep een uitstekend Setmenu in het hotel en zitten daarna met een aantal mensen nog een tijdje in de buitenbar.  Jammer dat we hier alleen maar op doorreis zijn.

Dinsdag 29 januari 2008: Quy Nhon - Nha Trang
Vroeg genoeg wakker om op het balkon zonsopgang mee te maken. De zon komt hier uit zee! Op het strand zijn jongelui al aan het volleyballen, in het rozerode licht.
Ook vandaag een flinke busreis, maar niet zo lang als gisteren. Onderweg stoppen we bij een van de vele kleine bedrijfjes-aan-huis waar de beroemde Vietnamese vissaus wordt gemaakt. Vissaus staat standaard op tafel, zoals peper en zout en in Aziatische landen sojasaus. Het ‘goud’ van Vietnam wordt in veel kleine fabriekjes vervaardigd en overal heeft men een eigen, geheim recept. Verse vis wordt, met ingewanden en al, in zoutvaten gefermenteerd. Na een paar weken kan de eerste persing plaatsvinden. Kenners weten dat er verschillende vissauzen zijn, geschikt voor verschillende gerechten. Van de rondleiding door het sterk geurende bedrijf krijg ik niet bepaald meer trek in vissaus.
Voor we in Nha Trang naar het hotel gaan, bezoeken we eerst de Cham-toren van Ponagar, een schitterend complex op een heuvel.  Po Nagar is de moedergodin met de tien armen uit de Cham-cultuur. Vanaf de heuvel heb je een schitterend uitzicht op de Xom Bongbrug en op de stad.
Hotel Vien Dong staat aan de andere kant van het water en ziet er aantrekkelijk uit. Het heeft een prachtig zwembad van 25 meter. We zouden er wedstrijden kunnen zwemmen. Dat doen we in elk geval vandaag nog niet. We maken een mooie strandwandeling en eten op het terras van een aardig restaurant aan zee. Het is tot heel laat druk op de boulevard: etenswaren, muziek en vooral veel flanerende Vietnamese jongeren. Leuk om te zien hoe dat overal ter wereld hetzelfde gaat. Alleen jammer dat de brommer aan de jongelui vast blijft zitten.

Woensdag 30 januari 2008: Nha Trang
De meeste mensen van onze groep gaan met Valérie een boottocht maken naar de eilanden voor de kust. Wij kiezen voor een vrije dag. Uitslapen, rustig ontbijten en een paar uur lezen en luieren op de comfortabele ligbedden rond het zwembad. En natuurlijk flink wat baantjes zwemmen. Het doet ons allebei goed: even rustig de overstelpende hoeveelheid indrukken laten bezinken.  Ik ben het boek ‘Saigon’ van Anthony Grey aan het lezen. Het geeft op een boeiende manier inzicht in vijftig jaar Vietnamese geschiedenis: van 1925-1975. Een aanrader. Heel bijzonder om dat hier te lezen, waar het allemaal heeft plaats gevonden.
Tegen het middaguur huren we fietsen. We krijgen één hangslot mee, waarmee we beide fietsen aan elkaar kunnen klikken als we ze even alleen moeten laten. Eerst naar de Xom Bongbrug, waar we de Ponagar-toren van de andere kant kunnen bekijken. Maar ook de paalwoningen en het vissersleven zijn het waard om rustig gade te slaan. We fietsen via een andere brug verder. Dan is het tijd voor de lunch. We hebben echter een probleempje: het sleuteltje is uit het hangslot dat Ton in zijn fietsmandje heeft liggen, gerammeld. En verdwenen. Bij hotel-restaurant Riverside is een stalling in de kelder. Mooi, dan gebruiken we hier de lunch. Het wordt een leuk avontuur. Niemand spreekt een woord Engels en op de menukaart staat weinig herkenbaars. Op een overdekt terras aan het water serveert een charmant meisje uiteindelijk Hot Pot. Zij doet ons voor hoe we het vlees in de geurige bouillon moeten garen, een rijstflensje vullen met groenten, vlees en kruiden, oprollen en dippen in de vissaus. Smullen maar! We zouden er nog wel wat zout bij willen, maar het lukt ons maar niet duidelijk te maken wat we bedoelen. Het hele personeel komt er aan te pas. Als we tenslotte het woord ‘salt’ opschrijven, is er een jongen die verheugd roept: ‘moei’ of zoiets. Dat wordt begrepen: binnen drie tellen is er een schoteltje zout aangevoerd.
Na de lunch trappen we naar de Long Son Pagode, waar een groteske witte Boeddha in 1964 is opgetrokken als protest tegen de houding van de katholieke Zuid-Vietnamese president Diem die het boeddhisme wilde onderdrukken en wellicht het liefst uitroeien. De Boeddhareus rust op een achthoekig monument dat de afbeeldingen en namen draagt van de monniken die zich uit protest in brand staken in 1963. Hun portretten zijn gevat in een omlijsting van vlammen.
Mijn huurfiets blijkt een achterband te hebben die in enkele minuten leegloopt. Om de paar honderd meter moeten we op zoek naar een fietspomp. Belevenisjes op zich. Zodra je naast de fiets loopt, begrijpen omstanders waaraan je behoefte hebt en zij verwijzen je naar de dichtstbijzijnde luchtverstrekker. Dat kan dan een oud manneke zijn met een museale fietspomp, maar ook iemand die met een drukpomp en compressor zijn brood verdient. We krijgen een aardige indruk van het Vietnamese fietspomparsenaal, maar raken uiteindelijk toch flink wat tijd en dongs kwijt. De fietsenverhuurder is niet onder de indruk van dit ongemak: de fiets wordt gewoon weer ter verhuur op de stoep gezet. Veel erger schijnt het te zijn dat wij het sleuteltje van het hangslot niet meer hebben. Het lijkt ons dat we quitte staan.
’s Avonds gaan we het er culinair eens van nemen. Op aanraden van Diet en Ton, die een neus hebben voor goede restaurants en voor lekker koffie, eten we bij Trúc Link 3, Hung Vuong Street 80. Ton neemt het vismenu en ik het vleesmenu. Na zeven, respectievelijk zes gangen rollen we naar het hotel terug.

Donderdag 31 januari 2008: Nha Trang - Dalat
Nog maar net op weg met de bus, kwart over acht, passeren we een rouwstoet. Voorop rijdt een auto met trommelende passagiers, daarachter de lijkwagen, die uitpuilt van de familieleden die om de kist heen zitten. De achterdeuren staan open en de inzittenden strooien nepgeld uit de auto. De lijkwagen wordt gevolgd door een bus met familieleden, die allen een witte band om het hoofd hebben.
Om in de stemming te blijven stoppen we later even bij een katholieke begraafplaats. Tussen de graven graast een kudde schapen. In Cham-land, waar van oudsher Hindoes woonden, hebben zich tegenwoordig heel wat mensen bekeerd tot de islam. Er wordt in deze streek weinig rund- en varkensvlees gegeten, maar des te meer schapenvlees.
De Cham-toren Pham Rang is de volgende stop. Prachtig is het uitzicht hier. Op de parkeerplaats staan meisjes die op een handige manier verse ananas schoonmaken. Zo heerlijk sappig hebben we ze nog nooit geproefd.
We lunchen in een uitspanning die is uitgerust om groepen te ontvangen. Ze houden hier een piepklein aapje als huisdier. Het ventje (want dat is het) heeft een paars gehaakt jurkje aan en gelakte nageltjes. Als hij de kans krijgt spurt hij naar de keuken. Waar het beestje niet welkom is.
Dalat kenden we al van de wijn, die overal in Vietnam verkocht wordt. De streek is prachtig, vruchtbaar, een en al groei en bloei: hortensia’s, stokrozen, agapanthus, bougainville, duizenden gele chrysanten in verband met het naderende Luna New Year, groenten en fruit. De stad ligt op 1500 meter hoogte en de temperatuur is er bijzonder aangenaam. De Fransen hadden niet voor niets het plan Dalat het centrum van bestuur te maken. Er staat al een lelijk kopietje van de Eiffeltoren en ook de Moulin Rouge is present. Verder veel prachtige Franse villa’s en de Vietnamezen hebben daar bepaald geen afkeer van. Taydo vertelt dat het ideaal voor een Vietnamees is: een huis naar Franse architectuur wil, Chinees voedsel en een Japanse vrouw. Het eerste is mooi, het tweede lekker en een Japanse vrouw zorgt erg goed voor haar man.
Voor we naar het hotel gaan bezoeken we het Crazy House, een creatie van Hang Nga, de dochter van de Vietnamese president, die architectuur studeerde in Moskou. Het is hoe het heet: een gek huis dat zo in de Efteling kan worden geplaatst.
Het hotel ligt aan de rand van het centrum, in een drukke straat. Na een douche wandelen we met de hele groep naar het centrum waar we gaan eten. Alweer voor een onwaarschijnlijk klein bedrag voor het voedsel: 80.000 dong, drieënhalve euro. De wijn is duurder.

Vrijdag 1 februari 2008: Dalat
Na het karige ontbijt (voor een tweede broodje of kop koffie moet bijbetaald worden) wandelen we op ons gemak naar het station van Dalat. Het mooiste station van Indochina, beweert Taydo, gebouwd in 1938 in Franse stijl. Het is inderdaad een aardig stationsgebouw en het ligt in een mooie omgeving. Op het spoor staat een oude locomotief voor de sier. Wij stappen in een Russische dieseltrein met twee coupés. De houten bankjes staan tegen de zijkanten van de coupé. De conducteur zet de deuren open en moedigt mensen die graag willen filmen of fotograferen aan op de treeplank te gaan staan. Onvoorstelbaar voor ons, Nederlanders, maar het levert wel mooie plaatjes op. We rijden door een tuinbouwlandschap naar het 16 km verderop gelegen Trai Mat. Daar staat, in een onopvallend zijstraatje, een prachtige Dragonpagode. Er is veel te zien: prachtige ornamenten van ingelegd porselein en glas, schitterende draken en boeddha’s. Naast de pagode is een eenvoudig tempeltje, waar monniken in gebed zijn. Op een keukentafel staan de offerandes: een flink gezin zou er een week van kunnen eten.
Helaas hebben we maar weinig tijd om goed rond te kijken: de trein vertrekt na veertig minuten al weer. De spoorbomen worden met de hand bediend.
Terug in Dalat lunchen wij op het terras van een restaurant aan het meer. Daarna maken we een flinke wandeltocht: langs de kathedraal, waar we het restaurant ontwaren waar we ’s avonds zullen gaan eten: Café de la Poste, in oud Frans koloniale stijl. Over de brug naar de markt, waar we flink wat fruit kopen. Metvruchtensap en een halve liter Tiger bier op een dakterras van La Tulipe is het een genot om een half uurtje naar het gekrioel op de markt te kijken.
In het hotel wassen we een halve kilo aardbeien en hiermee en met een mooi boek wandelen we naar de Linh Son-tempel, zo’n vijfhonderd meter verder. In de tuin vinden we een bankje onder een grote boom, waar we de rest van de middag op doorbrengen, lezend en aardbeien snoepend. Een groepje kinderen van een jaar of negen, tien speelt op het grasveld. Een jongen en een meisje stuiven plotseling de trap van de tempel op en slaan razendsnel op de gong, die daar is opgesteld. Belletje trekken bij de monniken. Wegwezen! Waar hij zo gauw vandaan komt, weten we nog niet, maar een jonge monnik op slippers springt tevoorschijn en achtervolgt de kinderen. Hij krijgt ze te pakken. Ze worden letterlijk in hun nekvel gegrepen en de jongen krijgt een paar forse schoppen onder zijn achterste.
We trekken onze netste kleren aan en gaan naar Café de la Poste. Op de bovenverdieping worden Vietnamese gerechten geserveerd, beneden wordt een Franse menukaart gehanteerd. Wij kiezen voor boven. In een bijzonder aangename ambiance smullen wij van allerlei gerechten: everzwijn, geit, vis in bananenbladeren, ijs en fruit en lekkere koffie toe. De wijn vloeit rijkelijk en we moeten wel wat meer afrekenen dan de avond ervoor: 400.000 dong, zo’n achttien euro.

Zaterdag 2 februari 2008: Dalat - Ho Chi Minh City
Voor het eerst slecht geslapen. Onze kamer ligt aan de straatkant en voor de deur gebeurde vannacht een ongeluk. Veel herrie. Vervolgens bleek er zich een mug in de kamer op te houden, die we niet te pakken konden krijgen.
Er is geklaagd over het ontbijt en dat heeft resultaat: vandaag mogen we twee broodjes per persoon eten, met jam, ei, boter en één kop koffie.
In een straatje tegenover het hotel is een marktje, waar we nog even rondkijken en fruit kopen. Er worden kippen geplukt, vissen schoongemaakt en varkensspeklappen fijngesneden. Van elke vleesleverancier is alles te koop: organen, vel, kop, poten, ingewanden...     
Onderweg stoppen we bij een theeplantage waar een nest vrouwen druk doende is de theestruikjes te begieten met een tuinslang. Aan de overkant bloeien de koffiestruiken.
Nog een stop bij een brug over de rivier. Terzijde een enorm oorlogsmonument en op het water een floating village. Wij gaan lopend de brug over en kunnen het leven op het water zo van verschillende kanten bekijken.
In de middag rijden we Ho Chi Minh City binnen. Overal worden voorbereidingen voor Tet getroffen: de straten worden uitbundig versierd met gele bloemen, verlichting, lampions en slingers. Hoe meer gele bloemen, hoe groter de kans dat het nieuwe jaar geluk gaat brengen. Vooral Le Loi is een lust voor het oog. Het is verschrikkelijk druk in de stad. Dat komt deels doordat veel mensen een toer maken door de versierde en verlichte straten, maar ook omdat er nu eenmaal erg veel mensen wonen in deze stad: officieus acht miljoen. Er zijn meer dan drie miljoen brommers in de stad en vanavond lijkt het wel of ze allemaal op straat zijn.
Ons hotel ligt op een prachtige centrale plek, vlakbij de Ben Thanh-markt. Vol goede moed gaan we op zoek naar een restaurant. Het is echter zo krankzinnig druk dat we na een paar honderd meter omkeren en in het hotelrestaurant gaan eten. Dat blijkt overigens geen slechte keus. Het restaurant op de negende verdieping van hotel Royal draait ’s avonds rond: in negentig minuten een rondje. Zo zie je tijdens het eten de hele stad aan je voorbij trekken. Het eten is er prima, al maak ik per ongeluk een rare keus: Pork womb sweet en sour, dat lijkt mij, oppervlakkig gezien, wel een lekker gerecht. Er komen merkwaardige grijze elastische buisjes op tafel, die ik voor de zekerheid maar laat voor wat ze zijn. De volgende morgen breng Taydo duidelijkheid: womb is de baarmoeder, van het varken in dit geval. Ze eten hier alles wat een dier te bieden heeft, zoals ik al schreef.

Zondag 3 februari 2008: Ho Chi Minh City
Zo goed als het diner is in het hotelrestaurant, zo karig is het ontbijt. Je kunt of boter en jam op één broodje krijgen, of een gebakken eitje. Voor de rest moet je bijbetalen. Daar zou Djoser toch wel een paar dubbeltjes meer aan uit mogen geven.
Net als in Hanoi staan er twintig cyclo’s voor de deur. Een paar cyclobestuurders zien er niet erg gezond uit; de mijne hoest nogal productief en ademt zwaar. We rijden door drukke straten en het is werkelijk een spectaculaire belevenis als er dan linksaf geslagen moet worden. De videocamera snort en inmiddels heb ik geconstateerd dat het ook op video schrikaanjagend is. Valérie mag bij de manager van het cycloverhuurbedrijf achterop de brommer mee: telkens komen die twee langsscheuren.
We gaan richting Chinese wijk, van oudsher een soort Sodom en Gomorra, waar alles wat de goden verbieden, gebeurt.
De eerste stop is bij een katholieke kerk, gewijd aan Jeanne d’Arc.
Daarna bezoeken we de Thien Hau-tempel, waar we geboeid de offerrituelen volgen. Wierookstokjes en wierookspiralen, die maanden branden en zolang het brandt heeft de wens kracht. Olie gieten in de lampjes, papieren verbranden, knielen, bidden, geld in bussen en brandkastjes deponeren… het is overal hetzelfde en toch overal weer anders. Deze tempel heeft prachtige keramiek poppen, in rijen onder de daklijst. Jammer dat er zoveel draden voor wierookspiralen voor hangen.
Bij de Binh Tay-markt krijgen we een uurtje om inkopen te doen. Bijzonder zijn de Chinese apotheken: van allerhande kruiden en hagedisachtige dieren worden geneesmiddelen bereid, voor elke denkbare kwaal. Op de markt zelf is het verschrikkelijk druk en vol en warm en het voelt er niet veilig. Wij houden het al snel voor gezien en zoeken een koffiehuis. Daar krijgen we gezelschap van Diet en Ton en Valérie.
In de fietsbak maar weer, naar de volgende tempel: Quan Am. Een jonge vrouwelijke monnik, ook met kale schedel en met een snelle Dior zonnebril, probeert ons goedkope armbandjes te verkopen.
Rituelen rond de dood zeggen veel over de mensen. Wij mogen een kijkje nemen in een van de vele mortuaria van Ho Chi Minh City, het ‘funeral house’. Een grote hal met een twaalftal ruime, betegelde nissen, waarin de overledenen worden opgebaard. Veel bloemen en prullaria. De familie zit op plastic stoelen op enkele meters achter de kist. Aan de muur een groot plakkaat waarop de gegevens van de overledene staan. Er worden offers gebracht, maar er wordt ook gegeten en gedronken. Het voelt even als voyeurisme om daar te zijn, in die intieme, emotioneel geladen sfeer. Daar horen wij, toeristen met fototoestellen en videocamera’s, toch niet bij! Maar de families lijken het heel gewoon te vinden en zij willen best het een en ander vertellen. En ja, maak rustig foto’s. Men lijkt ons medeleven op prijs te stellen. Buiten staan de lijkwagens: kleurig gepimpte vrachtwagens.
’s Middags gaat ieder zijns weegs. Wij wandelen door en langs het Van Hoa-park naar het Herenigingspaleis. Ooit was dit gebouw het Zuid-Vietnamese Onafhankelijkheidspaleis, gebouwd door en voor president Diem, maar op de laatste oorlogsdag, 30 april 1975 hebben de Noord-Vietnamezen de toegangspoort met een tank geramd en het gebouw omgedoopt in Herenigingspaleis. Een enorme foto van de grote leider, oom Ho, siert de gevel. In de tuin een tank en een gevechtsvliegtuig, als symbolen van de gewonnen strijd.
Nu we toch zo met de oorlog bezig zijn, ook maar een bezoek aan het oorlogsmuseum. Aanvankelijk heette dit museum ‘Museum van Amerikaanse oorlogsmisdaden’, maar de naam is aangepast nadat de betrekkingen tussen Vietnam en de Verenigde Staten verbeterden. Er komen nu ook veel Amerikaanse bezoekers.
Het museum is vooral het museum van de overwinnaars: er is alle aandacht voor de gruwelen, veroorzaakt door Amerikanen en Zuid-Vietnamezen, maar over de kwalijke oorlogshandelingen van de Vietcong kom je weinig te weten. De Amerikaanse betrokkenheid is te volgen van de landing op het strand van Danang, in 1965, tot en met de foto’s van de finale aftocht, tien jaar later. Heel veel foto’s van het verloop van de oorlog, de wreedheden, My Lai, het gebruik van gifgassen fosfor en napalm en de gevolgen daarvan: misvormde embryo’s en gehandicapte kinderen. De wereldberoemde foto van het negenjarige meisje Phan Thi Kim Thuc, dat haar brandende kleren wist uit te trekken en naakt vluchtte. De foto kreeg in 1973 de Pulitzerprijs. Daaronder een foto uit 1993 van het zelfde meisje als moeder, haar verminkte schouder en arm zichtbaar. Maar ook een foto van een Amerikaanse kleuter, John Ball, zwaar gehandicapt door genetische defecten, veroorzaakt door de beschadigingen die zijn vader opliep in Vietnam. Deze foto werd in Amerika gebruikt door de vredesbeweging. Veel propagandamateriaal van de vredesbewegingen overal ter wereld: ‘U.S.: out of S.E. Asia NOW!’.  In een speciale hal worden foto’s getoond die gemaakt zijn door gesneuvelde oorlogsverslaggevers. Een sculptuur, gemaakt van granaatscherven, met de titel: ‘Mother’. En dan zijn er de ‘spullen’: wapentuig, buitgemaakte tanks en vliegtuigen, bommenwerpers, bommen en raketten… in de tuin staat van alles opgesteld. Jonge Amerikanen klimmen op de tanks en laten zich lachend fotograferen. Zullen wij daar ooit iets van begrijpen? In een vitrine een trofee die de Vietnamezen met trots tonen: de ingelijste medailles, waaronder het Purple Heart, die een Amerikaanse sergeant aan het museum toestuurde. Er zit een kaartje bij: ‘To the people of a united Vietnam. I was wrong. I am sorry.’ Onze gedachten gaan onwillekeurig naar Afghanistan en Irak.
We zijn er nog niet. Er is nog een gebouw waar we kunnen zien hoe de Zuid-Vietnamezen hun gevangenen behandelden in de beruchte Con Dao gevangenis op het eiland Con Son: tijgerkooien,  metalen enkelbanden, een heuse guillotine, martelwerktuigen, het kan niet op. Geen woord over de martelmethoden van de Vietcong.
Er is veel om over na te denken. Bij de uitgang treffen we een uitgebreide souvenirwinkel, waar de oorlogsellende commercieel wordt uitgebuit: petjes en shirts met afbeeldingen van oorlogstuig, nepkogels, tanks en bommenwerpers van colablikjes en een flinke voorraad replica’s van de Zipper benzineaanstekers die Amerikaanse soldaten bij zich hadden. Hoe vreselijk een oorlog ook is, ’t is toch geld…
Het is warm, erg warm. Eerst maar wat eten en drinken en laten bezinken. Daarna wandelen we naar de prachtige kathedraal Notre Dame aan het Paris Square. Hier staat ook het fraaie postkantoor. Veel Franse allure in dit deel van de stad. We gaan de chique winkelstraat Dong Khoi aflopen. In een aardig parkje, Ce Square, in 1935 aangelegd door de Fransen, adviseert onze reisgids omhoog te kijken. Daar is de liftschacht op een appartementengebouw  waar de laatste Amerikaanse helikopters op 30 april 1975 de allerlaatste evacués ophaalden. In het gebouw zelf woonden destijds een aantal CIA-agenten.
Genoeg oorlog voor vandaag. We wandelen verder, winkelen, kuieren over het Lam Son-plein, zien  de schouwburg, het Continental, Rex en Majestic hotel. Overal gele bloemen, versieringen, blije, vrolijke mensen die zich laten fotograferen, liefst zittend op de brommer. Bij het chique Majestic staan vier mooie bruidsmeisjes te wachten op een bruidspaar. Ze laten zich graag fotograferen en knippen en buigen van genoegen als ik zeg dat ze allemaal in aanmerking komen om ‘Miss World’ te worden.
’s Avonds zijn we uitgeput. Eten voor het gemak maar weer in het restaurant boven het hotel. Op straat lijkt het nog drukker dan gisteren.
Vietnamese families vieren verjaardagen in het restaurant. Een meisje wordt 21, een te dik jongetje 7 jaar en een halfslapend meisje in een zuurstokroze jurkje viert haar eerste verjaardag. In de uitbundig ingepakte cadeaus zitten bankbiljetten, verstopt in dozen en blikken. Iedereen gaat met iedereen op de foto.

Maandag 4 februari 2008: Ho Chi Minh City
Vandaag gaan we met de hele groep naar de trots van de Vietcong: de Cu Chi-tunnels, zo’n 35 km buiten de stad. Een tunnelcomplex van 200 km lang, met drie niveaus, drie tot negen meter diep en volledig met de hand gegraven. De eerste tunnels werden in de jaren veertig gegraven door de Viet Minh, in het verzet tegen de koloniale overheersing door de Fransen. De Vietcong maakte er een gigantisch netwerk van: Cu Chi werd een complete ondergrondse stad voor 18.000 mensen. Woonvertrekken, slaapplaatsen opslagruimtes, keukens, ziekenverblijven, commandoposten, alles was aanwezig in een vernuftige structuur. Van hieruit werd in 1968 het Tet-offensief beraamd. De Amerikanen vestigden argeloos een basis bovenop de tunnels en hebben lang niet begrepen hoe er elke nacht aanslagen op de basis konden worden gepleegd. Nadat ze een deel van het complex ontdekt hadden, probeerden de Amerikanen met honden en later met vrijwilligers de tegenstander te lijf te gaan, maar de honden werden met peper gedesoriënteerd en de menselijke tunnelratten liepen in afgrijselijke vallen. Daarna werd het hele gebied met ontbladeringsmiddelen en napalm bestookt en uiteindelijk zwaar gebombardeerd. Zestig procent van de Viet Congmensen is omgekomen. Men is er niet minder trots om. Op het complex wordt een film vertoond met originele filmopnames en er worden rondleidingen gegeven , waarbij de bezoeker een stukje de tunnel in mag. Tot het tweede level is mogelijk, zo is verteld. Taydo, onze vaste gids, is ook hier onze gids en hij blijft vaag over de mogelijkheid nog verder en dieper te gaan. Ik denk stiekem dat hij er zelf niet veel zin heeft en tja, zonder gids kun je de onderneming niet wagen.
Onder een afdak staan acht verschillende booby-traps opgesteld, vallen waar de Amerikanen in konden lopen. Een klapluik met scherpe bamboesperen, een ronddraaiend wiel met metalen spiesen, een mand met spiesen, waar je been wel in, maar niet meer uit kan, een deurval en ballen met scherpe punten die uit de boom springen als je eronder loopt. Alles bedoeld om ernstig te verwonden en te verminken, niet zozeer om te doden. Een Vietnamees, trots op dit technisch vernuft, demonstreert ze allemaal. Er zijn putjes waardoor men het tunnelsysteem in en uit kon: deksel erop, blad erover. Reisgenote Fenny en reisleidster Valérie laten zich onvervaard in zo’n putje zakken. Dat gaat uitstekend, maar om eruit te komen is een ander verhaal: je kunt je niet afzetten op de vloer.
Tafereeltjes met  grote poppen tonen ons de kledij (zwart) en het schoeisel (gemaakt van autobanden) van de Vietcong. Daaroverheen droeg men vaak plastich zekken. ‘Walk without a footprint’ was het devies. In een nagebouwde hut kunnen we zien hoe er in de tunnels gekookt werd en hoe de rookgassen op ingenieuze wijze honderden meters weggeleid werden om de vijand te misleiden. Men kookte vroeg in de ochtend als het nevelig was.
Als extra attractie is er een schietbaan aangelegd, waar de bezoeker tegen betaling van een euro per kogel mag schieten met originele oorlogswapens. Met enige verbijstering horen wij de harde knallen en opgetogen uitroepen aan. Tijd om de bus weer op te zoeken.
Na de lunch laten Ton en ik ons met een taxi van het hotel afzetten bij de Pagode van de Jade-keizer, gebouwd aan het einde van de 19e eeuw. Van oorsprong taoïstisch, maar van lieverlee ook met veel elementen uit het boeddhisme. Een schitterend complex met veel symboliek. We zien er woest uitziende wachters, de goden van yin en van yang, de veelarmige moedergodin en natuurlijk het beeld van de Jade-keizer Ngoc Hoang. Intrigerend is de Hal der martelingen: rondom zwarte houten panelen waarop de kwellingen van de taoïstische hel worden uitgebeeld. In een aangrenzend tempeltje staan twee grote houten paarden. Jonge meisjes luiden bellen die de paarden om hun hals dragen. Zij aaien de paarden en strijken daarna over hun eigen hoofd. Taydo legt ons later uit dat het paard voor zakelijk succes staat. Een aparte nis is gewijd aan Quan Am Thi Kinh, de beschermheilige van moeder en kind. Hier bidden jonge vrouwen om vruchtbaarheid.
Ons volgende doel is de Vietnamese dierentuin, niet ver van de Jade-tempel. De dierentuin werd in de tweede helft van de 19e eeuw door Fransen aangelegd, samen met een Botanische tuin. Het museum voor Vietnamese geschiedenis staat ook op het terrein.
De entree voor de dierentuin bedraagt slechts 8000 dong, oftewel 35 eurocent.  Wat een verschil met de entreeprijzen van Nederlandse dierenparken! Het dierenpark heeft ongeveer dezelfde oppervlakte als een Nederlandse dierenpark, maar er zijn veel minder dieren en die dieren zien er door de bank genomen ook minder goed uit. Er is de laatste jaren veel verbeterd in de leefomstandigheden van de dieren en dat is wel te zien. De meeste dieren hebben een aanvaardbaar verblijf, al zal de tijger, die ronddraait op nog geen tien vierkante meter, dat niet met ons eens zijn. We zien onder andere olifanten, leeuwen, nijlpaarden, twee neushoorns, zwarte beren, allerlei soorten herten, veel vogelsoorten, heel veel krokodillen, tijgers en enkele soorten apen.
Het is onvoorstelbaar rustig in dit fraai aangelegde park. Er zijn meer oppassers dan bezoekers. Het personeel is druk doende de tuin op te fleuren met gele bloemen voor Tet. Ook alle dieren krijgen grote potte gele chrysanten in hun verblijven. De tijger heeft ze al omgegooid. De chimpansees krijgen de bloemenweelde buiten hun kooi: ze volgen het plaatsen van de bloembakken met argusogen.
Wat ons opvalt is dat de Vietnamezen op een andere manier omgaan met dieren dan wij gewend zijn. Niet alleen eten ze met smaak honden en katten, – we zagen onderweg een gewassen en geborstelde Golden Retriever op een bankje te koop zitten-  vervoeren ze tientallen levende kippen op de kop of een stuk of twaalf aan de poten gebonden varkens in manden op hun brommers, ook in de dierentuin benaderen ze de dieren anders. We zien een paar keer dat volwassen Vietnamezen de dieren staan uit te dagen en op te hitsen, tot ze grommen, hun tanden laten zien en vervaarlijk met de klauwen gaan slaan. Daar wordt dan uitbundig om gelachen. Een Amerikaanse jongen spreekt de Vietnamezen boos toe: willen ze wel eens ophouden met dat gesar. De Vietnamezen gaan nog veel harder lachen. Wordt de Amerikaan hier uitgelachen? Waarschijnlijk niet. Volgens onze reisgids is dat lachen een kwestie van cultuurverschil: als je een Vietnamees in het openbaar terecht wijst zal hij dat als vernedering ervaren en als reactie gaan lachen.
’s Avonds gaan we met Diet en Ton spazieren over Le Loi, waar het zo krankzinnig druk is dat een man in uniform met een gummiknuppel en een stopbordje ons moet helpen oversteken. Een parade van met menselijke wezens volgepakte brommers golft aan beide zijden door de brede straat. Het is hier nog veel drukker dan op Koninginnedag in Amsterdam. Maar de straat is sprookjesachtig verlicht en alle mensen lijken vrolijk. We eten in het strak en modern vormgegeven Zen-restaurant en drinken koffie aan de overkant. Een prachtige avond.

Dinsdag 5 februari 2008: Ho Chi Minh City - Can Tho
De Djoserreis heeft, aansluitend aan het bezoek aan de Cu Chi-tunnels een bezoek aan de grote Cao Dai-tempel van Tay Ninh op het programma, maar die is deze dagen helaas gesloten voor publiek vanwege Luna New Year. Valérie en Taydo hebben een alternatief gevonden: een andere Cao Dai-tempel, Thanh That Ben Luc. Cao Dai is een mengeling van geloofselementen uit het boeddhisme, confucianisme, taoïsme en uit het christendom, ontstaan rond 1930. In een Cao Dai-tempel tref je de kleuren geel (boeddhisme), blauw (taoïsme) en rood (confucianisme) en het ‘alziend oog’: symbool voor de goddelijke geest en het innerlijk licht. Het motto van Cao Dai luidt: Dieu et Humanité, Amour et Justice. Het is al met al een kleurrijke tempel, waar veel te zien is.
We brengen ook een bezoek aan de Vinh Trang-pagode in het plaatsje My Tho, ergens halverwege Ho Chi Minh City en Can Tho.
In de buurt van Viet Long eten we in zo’n wegrestaurant dat zich heeft gespecialiseerd in het ontvangen van busladingen toeristen. Ze hebben ook een culinaire specialiteit: Elephant Earfisch. De grote platte vissen worden prachtig opgediend, rechtop tussen vier bamboestokjes en ze smaken uitstekend.
Met de ferryboot steken we de Mekong over. Er varen een heleboel veerboten, af en aan. Dat zal binnenkort verleden tijd zijn: een grote tuigbrug is in aanbouw.
In de loop van de middag arriveren we in Can Tho. Het hotel ligt op een perfecte locatie: aan het water, naast de markt. Ook hier is alles geel van de bloemen. Honderd meter van het hotel staat een monsterachtig groot zilvergrijs gespoten beeld van oom Ho. We zijn weer thuis.
Omdat we voor morgen en overmorgen een lunchpakketje moeten meenemen in de bus, gaan we eerst maar op zoek naar een winkel. We vinden zowaar een echte supermarkt, al is ie bescheiden van afmetingen. Een echte communistische Co-op. Daar vullen we een tas met lekkernijen. Al zijn we de enige klanten in de winkel, het afrekenen duurt even, want de caissière kan haar ogen niet afhouden van een kennelijk boeiende Vietnamese soap op de televisie.
Het is erg druk in Can Tho en het grote restaurant aan het water blijkt al helemaal gereserveerd. Onze reisgids tipt Nam Bo, vlakbij het hotel. We vinden zowaar een mooie plek op het balkon, vanwaar we kunnen genieten van de bedrijvigheid op de markt.
Na het eten maken we een wandeling door de stad. Er zijn overal Tetfeesten. Op een groot podium treden Vietnamese popzangers op. Er zijn honderden belangstellenden, die echter allemaal op hun brommer blijven zitten! Je zult maar ergens in het midden staan en naar huis willen.
We hebben niet in de gaten dat Can Tho veel groter is dan we dachten. Verwachten dat we na drie keer linksaf weer bij de rivier zullen eindigen. Maar we blijken kilometers ver te zijn! Geen nood: de eigenaar van een tuktuk heeft ons al in de peiling en voor een luttel bedrag rijdt hij ons door allerlei smalle straatjes weer naar het hotel. Het is een prachtige lome avond. We nemen nog een afzakkertje op een typisch Vietnamees terrasje: lage krukjes en plastic kinderstoeltjes. Voor Ton wordt meteen een wat steviger stoel gehaald. De grootmoeder van de eigenaresse zit op het terras en met hulp van een jong stel (hij komt uit Maleisië en spreekt goed Engels, zij is Vietnamese) maken we een praatje met haar. Ze is 96, heeft 7 kinderen en 78 klein- en achterkleinkinderen, waarvan er 19 door de oorlog in Canada terecht zijn gekomen. Oma geniet van de drukte en zegt het heerlijk te vinden dat er zoveel buitenlandse mensen in Chau Doc zijn.

Woensdag 6 februari 2008: Can Tho - Chau Doc
Mijn mobiele telefoon wekt ons op een krankzinnig vroeg tijdstip: half zes. Om zeven uur moeten we in de bootjes zitten die ons naar de drijvende markt zullen brengen, zeven kilometer van Can Tho. In vijf boten tuffen we het water op, fototoestel en videocamera in de aanslag. Onderweg is veel te zien: paalwoningen, mensen die hun haar in het water wassen, er de vaat doen, de groenten spoelen, de was wringen… een klein jongetje zonder broek zit gehurkt op een plank over het water… 
Af en toe moet de motor even uit omdat er stukken plastic in de schroef zijn gekomen. De stuurman peutert dat er uit en… gooit het onbekommerd terug in het water.
Na drie kwartier varen begint het tot ons door te dringen dat we vandaag niet veel bootjes met koopwaar zullen treffen: er is helemaal geen markt, de dag voor Luna New Year. Iedereen gaat vandaag op weg naar familie of is druk met de voorbereidingen van het nieuwjaarsfeest. Taydo, wist jij dat niet? Taydo houdt zich van de domme, herhaalt telkens dat we nog een wandeling gaan maken naar een mooie tuin… alsof daar de winkelboten te zien zullen zijn. Dat van de wandeling klopt en de tuin waar we terecht komen, is schitterend. De eigenaars zijn vrienden van Taydo’s familie. Taydo is in een dorpje op een paar kilometer afstand van hier opgegroeid. In de tuin worden we verwend met schalen vol schoongemaakt fruit: ananas, mango, papaja, bananen, drakenvruchten, lychees, melkvruchten en nog veel meer. Smullen. We kunnen er ook souvenirs kopen en zijden kleding.
We wandelen weer terug naar de boot en varen terug naar Chau Doc. Slechts een enkele boot met gele chrysanten krijgen we in het vizier. Verder geen handel vandaag.
’s Middags rijdt de bus ons naar Chau Doc, een rit van drie uur. Onderweg zien we een en al volgepakte brommers: hele families met de nodige koffers, tassen en nieuwjaarscadeaus op één brommer, met een vaartje van zeker 50 km per uur. De bestuurder zit soms te bellen of sigaretten te roken. Achterop krijgt zelfs een baby de fles.
Valérie vertelt ons tijdens de busreis over de geschiedenis van Cambodja en in het bijzonder over het regime van Pol Pot en zijn rode broeders. In de vier jaar dat Pol Pot aan het bewind was (1975-1979) is een vijfde van de tien miljoen Cambodjanen vermoord.
In Chau Doc nemen we afscheid van Taydo en van de buschauffeur en busboy. Taydo verrast ons met een kleurig Tet-envelopje met ‘Lucky Money’, een biljet van 10.000 dong. Cadeautje van zijn Company, ter gelegenheid van Luna New Year. Een leuk gebaar.
Het Thuan Loi hotel ligt mooi: aan het water, maar het is wel wat krakkemikkig en wonderlijk qua ramen. Sommigen hebben helemaal geen raam in hun kamer. Maar de airco snort en er is warm water. Onze hotelkamer ligt op de derde verdieping en die etage heeft een balkon over de hele breedte voor en achter. Aan de achterkant is uitzicht op de rivier. Met wat verfrissingen gaan we op het achterbalkon het leven op het water aanschouwen. De voorbereidingen voor Tet zijn in volle gang. Huizen worden schoongemaakt, mensen wassen zichzelf en/of hun brommer in de rivier en de kleine veerbootjes varen af en aan. Altaartjes worden opgetuigd. We spoeden ons naar het balkon aan de voorzijde als we een lawaaierige optocht langs horen komen: jongelui, in gele of rode kleding, met trommels en pannendeksels, op vrachtwagentjes, komen langs. Zij verdrijven met hun lawaai de boze geesten. Later op de avond komen ze nog een keer en halen dan bij de huizen geld op. De bewoners geven dat graag, want de herriemakers hebben ook voor hen de boze geesten verjaagd.
Omdat veel restaurants gesloten zijn op deze, voor Vietnamezen belangrijke, avond eten we op het terras aan de rivier van het hotel. Ton neemt gebakken kikkerbillen en die smaken hem uitstekend. Daarna genieten we met een stel nog van een lekker drankje op het achterbalkon. We hebben ons erop voorbereid daar tot twaalf uur door te brengen. Dan zal er centraal vuurwerk worden afgestoken, heeft Taydo gezegd. Vanwege het grote aantal ernstige ongevallen is het streng verboden zelf vuurwerk af te steken. We hebben dat dan ook nergens en nooit gehoord of gezien.
Om half elf begint plotseling het vuurwerk. Vanaf het balkon hebben we een schitterend zicht. Het dorp is kennelijk uitgelopen; we horen de mensen joelen bij mooie stukken vuurwerk. Om elf uur is het weer helemaal stil. Nu gaan de mensen offers brengen voor hun overleden voorouders en in gebed om een zo gelukkig en voorspoedig mogelijk 2008 te krijgen. Dat lijkt ons iets waar wij niets mee nodig hebben. Wij gaan naar bed. Happy New Year!

Donderdag 7 februari 2008: Chau Doc – Phnom Penh  
Ook vandaag moeten we om half zes opstaan. De boot naar Phnom Penh zal om half acht vertrekken en we dienen minstens een kwartier voor dat tijdstip klaar te staan. De boot vertrekt vanaf de steiger van het hotel, dus dat is wel gemakkelijk. Onderweg passeren we de grens Vietnam-Cambodja en daar zal de boot aanleggen, zodat we de formaliteiten kunnen vervullen. Maar al gauw blijkt dat we best nog een half uurtje in bed hadden kunnen blijven liggen, want de vertrektijd blijkt acht uur te zijn. En door allerlei gedoe met de nieuwe gids wordt het nog veel later. Enfin, we waren toch al vroeg wakker doordat in de straten van Chau Doc op de eerste dag van het nieuwe jaar vanaf half vijf opgewekte stemmen en muziek klonken, uit luidsprekers. Wat er gezegd werd, konden wij natuurlijk niet verstaan, maar het klonk als collectieve ochtendgymnastiek. 
Een karig ontbijt, maar met een mooi uitzicht op de rivier. Valérie geeft ons twee formulieren, die moeten worden ingevuld, om Vietnam uit te komen en om Cambodje in en weer uit te komen.
Valérie heeft het maar druk met de nieuwe gids, die beslist nodig is om ons door de grenscontroles te loodsen, maar die niet van plan is met onze boot mee te varen. Hij vertrekt uiteindelijk met al onze paspoorten in een andere boot, een snellere, waarmee hij eerder bij de grensovergang is dan wij. Wij kunnen alleen maar hopen maar dat het goed gaat.
Eindelijk vertrekken we dan voor een tocht van minstens vijf uur. Het is niet echt een gerieflijke boot: een soort busje zonder ramen met een achterdekje, waar echter ook alle bagage moet staan. Naast onze groep is er nog een achttal mensen aan boord, waaronder een jong Frans stel. Veel meer passagiers kunnen er ook niet mee.
Na ruim een uur zijn we bij de grens, daar waar Vietnam eindigt. Hier moeten de papieren gecontroleerd en, naar men zegt, de bagage gescand. Er is nog een bootje vol vertrekkende toeristen vóór ons: we zien de passagiers zwoegend hun zware koffers naar boven hijsen. Wij wachten geduldig af tot we aan de beurt zijn. De gids is inderdaad eerder gearriveerd en druk doende. Dan blijkt dat de twee Fransen op onze boot in grote problemen verkeren. Het zit zo: bij binnenkomst in Vietnam moet je een ingevuld kaartje inleveren, de helft daarvan krijg je mee en dat moet je bij uitreizen weer overhandigen. Op die helft is dan een stempel gezet met de datum van binnenkomst in Vietnam en precies zo’n stempel krijg je ook in je paspoort. Bij één van de twee Fransen is echter geen stempel in zijn paspoort gezet: een foutje van de beambte op het vliegveld. Maar daar hebben ze bij het uitreiskantoor geen boodschap aan. De Fransen mogen Vietnam niet uit! Ze moeten terug naar Saigon, waar ze het land zijn binnen gekomen en daar maar proberen het stempel alsnog te bemachtigen. Er helpt geen lievemoederen aan en ook dongs en dollars brengen geen uitkomst. De twee jonge mensen gaan verbluft en verbijsterd van boord, ons verschrikt achterlatend. Eigenlijk is niemand van onze groep er zeker van dat het belangrijke stempel wel in zijn of haar paspoort staat. Wie controleert dat nou op Schiphol, bij vertrek? Voortaan maar wél doen! Gelukkig blijken alle papieren in orde. En, wat een geluk, we hoeven de koffers niet te laten scannen, maar mogen vertrekken.
Na een heel klein stukje varen legt de boot opnieuw aan, dit keer bij de grenspost van Cambodja. Nog maar een paar jaar oud: een zeer verzorgd, prettig complex. De beambten zijn relaxed en vriendelijk. Er zijn toiletten op het terrein en er is voldoende schaduw. Zelfs een speelveldje, waar wachtenden een balletje kunnen trappen. En natuurlijk een altaar, waar een aantal mussen zich vol propt met de royaal geofferde rijst.
Een tussenpersoon gaat het visum voor ons regelen, daar hebben we eerder al 25 dollar voor betaald. We moeten nog wel even zelf wat stempels in ons paspoort laten zetten aan een loket, maar dat gaat redelijk vlot. Natuurlijk controleren we allemaal of er wel een stempel-met-datum-van-binnenkomst in ons paspoort is gezet. De bagage moet wel van boord om gescand te worden. Daarna slepen we alles weer de boot in.
Om een uur of twee, half drie, naderen we Phnom Penh. Onderweg is niet zoveel te zien. Een wat eentonig landschap, hier en daar worden wat koeien gebaad in de rivier, af en toe passeert een aardig bootje en er zijn wat mensen op het land aan het werk. Maar wie het lukt om een dutje te doen –zoveel hebben de meesten niet geslapen de afgelopen nacht-  heeft niets gemist.
Mooi om de skyline van Phnom Penh te zien. De boot legt aan aan de boulevard. Daar wacht een busje dat ons aflevert in een beetje groezelig hotel: Dara Reang Sey. Het ligt wel mooi, vlakbij de boulevard, maar is niet erg proper. Het eethuis dat er bij hoort is een beetje vettig en heeft een vuile vloer, in de hotelkamer ruikt het niet prettig.
Het eerste wat ons opvalt in Phnom Penh zijn de bedelende kinderen die hier bij tientallen rondlopen. Sommigen willen je schoenen poetsen, anderen bieden gekopieerde reisgidsen en andere boeken te koop aan, maar allemaal hebben ze liever een dollar of een hapje eten. In Vietnam hebben we dat niet zo meegemaakt. Misschien ligt het aan het politiek systeem: in Vietnam lijkt de armoede gelijkmatiger verdeeld, hier zijn de verschillen groot en schrijnend. De auto’s die er rijden zijn voor het merendeel groot, nieuw en voorzien van donkere ruiten. Veel SUV’s en andere lompe modellen. Daar tegenover leven honderden mensen op straat, tussen het huisvuil en er zijn overal bedelaars te zien, valide en invalide. Hier in Cambodja geldt, naar onze mening veel meer dan in Vietnam, het recht van de sterkste. Ook in het verkeer merken we dat: de sterke verkeersdeelnemers dwingen de zwakkere regelmatig de berm in.
We gaan eerst maar eens op zoek naar een lekker kopje koffie. Dat blijkt in Phnom Penh niet moeilijk: langs de boulevard zijn een heleboel aantrekkelijke restaurants te vinden met uitstekende keukens, heerlijke koffie en terrassen met grote, comfortabele, rieten fauteuils. Veel Frans aandoende allure. Wat een weelde. Betalen doe je hier met Amerikaanse dollars; die komen ook uit de ATM. Het wisselgeld is meestal in Cambodjaanse riel: 4000 riel is één dollar. De prijzen liggen ietwat hoger dan in Vietnam, maar we merken ook dat je de dollars wat gemakkelijker uitgeeft dan de dongs in Vietnam. De miljoenenbedragen daar maken je kennelijk zuinig. We hebben overigens nog nooit zo’n goedkope vakantie gehad!
Dan gaan we de stad in, richting koninklijk paleis. Eerst Wat Ounalom, de zetel van de hoogste boeddhistische leider in Cambodja. In 1975 woonden er 500 monniken in de verblijven op het terrein van deze tempel. De Rode Khmer heeft de meesten van hen omgebracht, de geestelijk leider vermoord en de gehele bibliotheek vernietigd. Inmiddels is Ounalom weer op sterkte, al zal men het voor altijd moeten doen zonder de kostbare eeuwenoude religieuze geschriften. Twee monniken leiden ons trots rond en wijzen ons op torentjes, die kopieën zijn van de torens van Angkor Wat.
Het is kwart voor vijf als we bij het paleis arriveren. Te laat om het complex nog te bezoeken; het gaat om vijf uur dicht. Morgen dan maar.
De cyclo van Hanoi en Ho Chi Minh City is hier een tuktuk: een brommer met karretje voor vier personen erachter. We laten ons naar Wat Phnom rijden, de tempel op een heuvel, waar de stad naar genoemd is. Het verhaal gaat dat een rijke weduwe, mevrouw Penh, hier in de 14e eeuw een pagode liet bouwen voor vijf Boeddhabeelden, die zij in een holle boomstam in de rivier had aangetroffen. Het is er heel erg druk en dat schijnt het voortdurend te zijn. De populariteit van Wat Phnom zit ‘m in het geloof dat elke wens die hier gedaan wordt, vervuld zal worden. Als de wens vervuld is, hoor je terug te gaan naar Wat Phnom om je dankbaarheid met een offer te tonen.
Aan weerszijden van de trappen zitten bedelaars, die een graantje willen meepikken van de offers die de, vaak gulle, dankbaren komen brengen. De plaats waar de offers worden achtergelaten lijkt wel een klein warenhuisje. Op het pleintje voor de hoofdtempel staan mensen met kooien, waar een heleboel kleine vogeltjes in zitten. Voor een dollar kun je zo’n vogeltje vrij kopen. Naar men zegt zijn de beestjes zo suffig gemaakt dat de handelaar ze meteen na het vrij kopen weer vangt en opnieuw in het kooitje sluit. Een wel heel kleine economische cyclus.
We eten die avond aan de boulevard, op zo’n heerlijk terras met grote rieten stoelen. Het blijft lang warm: een ideale zomeravond in de winter.

Vrijdag 8 februari 2008: Phnom Penh
Na een snel ontbijt in het eethuis van het hotel (we raken eraan gewend dat je moet kiezen: of jam of een ei op een broodje, één kop koffie of thee) vertrekken we om 8 uur met de bus om de tastbare herinneringen aan het Rode Khmer-tijdperk te gaan aanschouwen. Eerst naar het Tuol Sleng Genocide museum. Tuol Sleng, of S-21, zoals het complex in de jaren 1975-1979 heette, is een voormalig highschoolgebouw. De medewerkers van Broeder nummer 1, Pol Pot, sloten alle scholen en namen dit, prachtig gelegen, gebouw in gebruik als gevangenis, annex martelcentrum. Hier werden de leden van de voormalige elite: artsen, leraren, intellectuelen, ambtenaren en militairen, naar toe gebracht voor ‘verhoor’. Nadat er met de ‘nodige’ martelingen bekentenissen waren afgedwongen, werden de gevangenen in vrachtwagens afgevoerd naar het 15 km verderop gelegen Choeung Ek, nu bekend onder de naam ‘Killing Fields’. De naam zegt al wat daar gebeurde. Uiteindelijk kwamen er op deze wijze 17.000 mensen via Tuol Sleng in de massagraven van Choeung Ek terecht. Slechts zeven Tuol Sleng-gevangenen hebben de hel overleefd: allen beeldende kunstenaars, die in opdracht van Pol Pot gespaard werden zolang zij beelden en schilderijen van de grote leider vervaardigden. Schilderijen van één van hen, gemaakt na zijn vrijlating, vormen een indrukwekkende expositie: hier zijn de martelpraktijken zoals die heel gewoon waren, in beeld gebracht.
Het museum is qua gebouw identiek aan de staat waarin de gevangenis zich in 1979 bevond. Beneden zijn de klaslokalen verdeeld in kleine cellen. De gevangenen werden met metalen enkelbeugels vastgezet. Op de tweede verdieping werden grote groepen aan elkaar geketende, gevangenen gehuisvest. In het hoofdgebouw zijn alle foto’s, die gemaakt zijn van de gevangenen, -de Rode Khmer had de gewoonte allen zorgvuldig te fotograferen en te administreren- tentoongesteld. Er zijn tientallen jonge kinderen bij! De borstbeelden van de vier kopstukken van het regime, vervaardigd door een van de gevangenen, zijn demonstratief in een kooi te kijk gezet. In een zijvleugels zijn de schilderijen van Vann Nath, een van de overlevenden, te zien. De originele martelwerktuigen, in werking afgebeeld op de afschrikwekkende schilderijen, staan er bij opgesteld. Op de bovenverdieping is een foto-expositie en een filmzaal.
Om tien uur wordt er in de filmzaal een film van een uur getoond, over het Pol Potbewind. Daar moeten we op wachten. We hadden, bij nader inzien, wel een uurtje later van huis kunnen gaan. De film vertelt de geschiedenis vanuit het perspectief van twee jonge geliefden, die door de Rode Khmer uit elkaar worden gedreven en uiteindelijk allebei hun einde vinden in de Tuol Sleng gevangenis. Door het verhaal van twee miljoen mensen terug te brengen tot twee personen, ga je je onwillekeurig identificeren en dringt het gruwelverhaal diep door.
Aansluitend rijden we naar de Killing Fields van Choeung Ek. De omgeving is mooi en vredig, er groeien oude hoge bomen en de mensen zijn aardig. Onvoorstelbaar dat hier, op dit terrein, in drie jaar tijd, 17.000 onschuldige mensen zijn vermoord, doodgeschoten en later, toen kogels te duur werden gevonden, doodgeknuppeld en vervolgens gedumpt in massagraven. En Choeung Ek is maar één van de vele terreinen waar dergelijke wreedheden plaatsvonden! Uit een deel van de in totaal  129 massagraven zijn in 1980 bijna 9000 stoffelijke resten geborgen. Er zijn nog altijd 43 massagraven ongeopend.
De Cambodjanen hebben gekozen voor een niets verhullende manier van tentoonstellen. Het herdenkingsmonument bevat een grote, hoge, glazen zuil  met daarin honderden schedels en een bak met kleding. Op het terrein een aantal kuilen met bordjes, waarop in zakelijke bewoording is aangegeven wat er in is aangetroffen: ‘Juvenile Female Kampuchean from 15 to 20 years on’, of ‘144 victims without a head’. Er is een boom waar volgens een bordje kinderen tegen doodgeslagen werden. Om dat aannemelijker te maken staat er een mandje met kleine botten bij. Uit de grond steken kledingresten. Er is een luidspreker in een boom, die gebruikt werd om het doodsgekrijs te overstemmen, zodat mensen in de omgeving niet gestoord zouden worden. Het een is nog gruwelijker dan het ander.
Net als in My Lai voelen we ons hier voyeurs. Het voelt ongepast om hier foto’s te maken. Toch een paar overzichtsfoto’s. Thuis krijg ik bij het zien ervan opnieuw kippenvel.
Achter het gazen hek dat de Killing Fields omringt, staat een groepje kinderen, dat daar woont. Ze zijn vrolijk en zingen spontaan een liedje. Wat zullen zij eigenlijk weten van de geschiedenis naast de deur? In een Cambodjaanse krant lezen we die avond het verhaal van een jonge vrouw, die als kind de periode 1975-1979 heeft meegemaakt en die nu in Amerika woont. Zij heeft een boek geschreven over die periode, voor haar eigen kinderen en voor de kinderen van Cambodja. Omdat de geschiedenis in de afgelopen vijftien jaar niet meer is doorverteld! Kinderen van nu geloven zelfs hun grootouders niet meer als die het verhaal van de Rode Khmer vertellen.
Vraagtekens en vervreemding. Bij ons bezoek aan de Cu Chitunnels hebben we ons al afgevraagd hoe het mogelijk is dat zulke aardige mensen als de Vietnamezen lijken te zijn, zulke gruwelen hebben kunnen begaan. Hier vraag je je af: hoe is het mogelijk dat uitgerekend mensen die met zoveel respect en eerbied omgaan met hun doden, die hun voorouders blijven eren en herdenken, dat juist zij hun medemensen zo konden afslachten en onverschillig in massagraven gooien? Cambodja was helaas niet het laatste voorbeeld van onvoorstelbare gruwel. Voormalig Joegoslavië, Rwanda, Afghanistan, Irak, Soedan, Kenia… waarschijnlijk zijn mensen overal ter wereld in staat tot zulke afgrijselijkheden.
Ook naast de Killing Fields wordt de plaatselijke geschiedenis commercieel uitgebuit. Boeken over het Pol Pot-regime, maar ook T-shirts met schedels erop. Toeristen kopen het, dus het is verkrijgbaar. Zo werkt de handel.
’s Avonds lezen we in een krant dat het proces tegen Broeder nummer 2 is begonnen. Een van diens advocaten is een Nederlander, Victor Koppe. Ook de directeur van Tuol Sleng staat terecht.
Maar voor het avond is, hebben we nog een hele middag te besteden. Precies om half drie vervoegen wij ons bij de ingang van het koninklijk paleis. Dat blijkt een half uur eerder open te gaan dan de reisgids aangeeft. Dames met teveel bovenbloot dienen ter plekke een T-shirt aan te schaffen. Over korte broeken wordt niet moeilijk gedaan.
Al zijn de gebouwen relatief jong, – gebouwd in de tweede helft van de 19e eeuw- het paleizencomplex  is zeer de moeite waard. We blijven tot sluitingstijd. Genieten van de fraaie gebouwen, van de Troonhal, de Zilveren pagode, de vele paviljoens, de schitterende fresco’s op de muur van de 640 meter lange galerij rond de Zilveren pagode, de talloze beelden, stoepa’s, tentoonstellingen en van de bloemen die overal bloeien. De Koninklijke familie woont zo gek nog niet.
’s Avonds opnieuw verrukkelijk gegeten in een van de restaurants aan de boulevard.

Zaterdag 9 februari 2008: Phnom Penh - Siem Reap  
Vroeg uit de veren, want om 7 uur vertrekt de bus naar Siem Reap, onze laatste pleisterplaats. Djoser belooft ons een comfortabele busreis, maar dat wordt helaas geen werkelijkheid: de airco in de bus valt uit en dat bij een temperatuur van 33 graden en een reis van zes, zeven lange uren. In de bus meten we al gauw 36 graden. Gelukkig kunnen achterin nog een paar raampjes open. En eveneens gelukkig is de opknapbeurt van de voorheen onverharde weg vrijwel voltooid, zodat de rit niet onnodig lang hoeft te duren door een slecht wegdek.
Onderweg een stop in een dorpje waar Boeddhabeelden gemaakt worden. Leuk om te zien hoe de zware blokken marmer worden versleept. Nog leuker om achter de steenhouwerij te zien hoe de mensen leven: in kleine open hutten, waarin een houten bed en een kookgelegenheid de meeste plaats innemen. Kippen onder een mand en een varken in een hok. De baby slaapt vredig in een hangmat, terwijl moeder kookt en vader een boeddhakoppetje uithakt. Heeft een mens meer nodig?
Om half drie kunnen we lekker douchen in het Reaksmey Chanreas hotel: een prettig, ruim, schoon hotel, met vriendelijk personeel. Het hotel is ook nog strategisch gelegen. Het ontbreken van een lift is wel een minpuntje. De meesten van ons hebben een kamer op de vierde etage, dat is een hele klim. Om de kamers te bereiken moeten we eerst over een grote droogzolder.
Wat zullen we doen: een terras zoeken in de stad of er op uit? Wij kiezen voor het laatste en laten ons door de tuktuk van het hotel naar de floating village op het meer te brengen, twaalf kilometer buiten de stad. Een avontuur! De laatste paar kilometer zijn onverhard en zeer stoffig. De chauffeur, die in dienst is van het hotel, probeert wat bij te verdienen door ons naar een kantoortje te rijden waaruit een man in uniform komt die ons een kaartje voor de boot naar het drijvende dorpsgebeuren wil verkopen. Kosten: 15 dollar per persoon. Dat zijn we vooralsnog niet van plan. De man doet dreigend: ‘No ticket, no lake!’ Dat zullen we dan nog wel eens zien. De tuktukchauffeur is op slag een stuk minder vriendelijk, maar hij brengt ons toch verder, over hobbels en door kuilen, langs de zelfkant van de Cambodjaanse samenleving: mensen in hutten zonder stroom (maar wel met televiesieantennes): het is pure armoede wat hier de klok slaat. Aan het eind van de hobbelweg is het een drukte van belang: tientallen boten en bootjes te huur om het meer op te gaan. Aanbod genoeg. Voor twintig dollar totaal worden we op een privébootje naar het meer gebracht. Een penetrante stank van vis en uitlaatgas van dieselmotoren teistert ons reukorgaan. We treffen op het meer een complete leefgemeenschap van, zo begrijpen we later uit de reisgids, voornamelijk gevluchte Vietnamezen. Er is een school en er is een kerk, een winkel en een drijvend restaurant. En honderden drijvende woningen, waar onbekommerd honden en katten worden gehouden en zelfs een groot varken, ongelukkig dobberend op een vlot met hek eromheen. We kijken voor de zoveelste keer deze vakantie onze ogen uit. Er is ook nog een krokodillenfarm, maar die laten wij maar voor wat het is.
De tuktuk staat, volgens afspraak, te wachten om ons terug te brengen. Ook onderweg is van alles te zien. Een tuktuk is een leuk vervoermiddel, dat net hard genoeg rijdt om ergens snel te komen en langzaam genoeg om alles goed in je op te nemen en wat te filmen en te fotograferen.
Uitblazen op een terras; daar zijn er veel van in Siem Reap. En ’s avonds eten in The Red Piano, een populair restaurant, aanbevolen in de reisgids omdat alle groenten er gegarandeerd in mineraal water worden gewassen. We laten ons de salades dan ook goed smaken.

Zondag 10 februari 2008: Siem Reap
Deze reis is eigenlijk fantastisch van opbouw: begonnen in Hanoi, waar het koel was en vandaar steeds meer de warmte in. Maar ook wat betreft bezienswaardigheden: het mooiste is voor het laatst bewaard. We gaan vandaag naar de tempels van Angkor!
Een jonge Cambodjaanse gids vergezelt ons vandaag. Hij vertelt in de bus, op weg naar Angkor, van alles over het ontstaan van de tempels. Zes eeuwen lang (± 800-1400) was Angkor het machtscentrum van het toen machtige Khmer-rijk. Opeenvolgende koningen hebben hier tempels gebouwd die tot de mooiste en knapste bouwwerken ter wereld behoren. Wij bezoeken vandaag Angkor Thom (Bayon) en Ta Phrom (regering Jayavarman VII, 1181-1219), Ta Keo (regering Jayavarman V, 968-1001), Angkor Wat (regering Suryavarman II, 1113-1150) en Phnom Bakheng (regering Jasovarman I, 889-900).
De entreeprijs voor het totale complex bedraagt 20 dollar per dag. Ter plekke wordt een pasfoto gemaakt die gescand en wel op het ticket wordt afgedrukt. Zorgvuldig bewaren, want de tickets worden maar op één plaats verkocht en overal gecontroleerd. Wie geen ticket kan tonen, moet terug naar het loket. En het terrein is 230 km2 groot!
Angkor Thom is indrukwekkend, met de tientallen mysterieus grijnzende boeddha’s. Ook de galerij met olifantenafbeeldingen is prachtig.
Ta Phrom toont de staat waarin de Franse archeologen de tempels aantroffen in het midden van de 19e eeuw. Enorme bomen wortelen in de door groen overgroeide tempels. Een imposant schouwspel.
In Ta Keo, gebouwd van zandsteen, is tijdens de bouw waarschijnlijk de bliksem ingeslagen. Dat werd gezien als een slecht voorteken, waarna de bouw is gestopt. Er zijn geen versieringen aangebracht.
Het is elke dag druk op het complex. Hordes toeristen trekken langs de tempels en zij maken duizenden foto’s. De fotocultuur verschilt per continent, misschien wel per land. Wij maken graag foto’s van de objecten zonder mensen ervoor. Maar Japanners en Koreanen en ook Amerikanen willen altijd zelf op de foto staan. Eén voor één poseren ze op de mooiste plekjes. Reisgenoot Durk heeft een oplossing: hij gaat er gewoon tussen staan. Dan verdwijnen de fotomodellen accuut, wij stellen ons toestel scherp, Durk sprint weg en wij knippen af! Het lukt vrijwel altijd. Er is vandaag alleen een hardleers Japans koppel, dat overal, waar wij willen fotograferen, opduikt. ‘Daar zijn we weer’,  om met wijlen Gert-Jan Dröge te spreken.
Het hoogtepunt is toch Angkor Wat. Wat een complex! Wij lopen de hele ronde met prachtige bas-reliëfs, drinken ondertussen liters water, want o, wat is het warm vandaag.
De gids en onze reisgidsen beloven een nog schitterend schouwspel: zonsondergang vanaf de Phnom Bakheng. Twintig minuten naar boven klimmen, maar dan heb je ook wat. Je kunt ook per olifant naar boven. Wij zijn wat argwanend: het is niet onbewolkt en we kennen deze massale ervaringen van andere vakanties en bewaren daaraan niet de beste herinneringen. Maar we zijn hier met de hele groep, per bus, dus tja, op een parkeerterrein wachten is het enig alternatief. Naar boven dus. Onderweg groepjes muzikanten: slachtoffers van de vele landmijnen die in Cambodja zijn gelegd.
Op het monument zitten al wel zo’n duizend toeristen. De beklimming van de tempel zelf is een hachelijke onderneming: smalle, hoge treden, sommige liggen zelfs niet helemaal vast. Boven gekomen worden we bevestigd in onze vermoedens: van een onbewolkte hemel is geen sprake, het is bovendien heiig en de drukte is enorm. We stellen ons voor hoe al die mensen straks ook allemaal tegelijk naar beneden willen, over die ongelukkige treden en maken rechtsomkeer. Later horen we dat we niet veel gemist hebben.
Diet en Ton gaan met ons mee eten in The Red Piano. Een gezellige afsluiting van een mooie dag.

Maandag 11 februari 2008: Siem Reap
Wat zullen we gaan doen op de laatste vakantiedag? Nog een keer naar Angkor? Dat leek ons aanvankelijk niet ondenkbaar: er is nog zoveel te zien. Maar we kiezen toch voor een andere dagbesteding. Eerst uitslapen. Na het ontbijt gaan we naar de vlakbij het hotel gelegen ‘Les Chantiers Écoles’, een project dat wordt gesteund door de Europese Gemeenschap. Talentvolle jongeren uit arme gezinnen krijgen hier een gedegen vakopleiding in steenhouwen, hout bewerken, zijde schilderen en reliëfs maken. Na hun opleiding krijgen zij werk in een van de werkplaatsen van Artisan d’Angkor, dat kwaliteitsproducten levert aan de betere winkels en hotels. Wij krijgen een rondleiding door de werkplaatsen en op verzoek worden we met een busje naar de bij de school behorende zijdeboerderij gebracht, een idyllisch gelegen complex, 16 kilometer buiten Siem Reap. Hier krijgen we van een charmant meisje een leuke rondleiding. We zien het hele proces: van moerbeibladeren met zijderupsen tot geweven stoffen. Er is veel wat we nog niet wisten: dat één cocon 400 meter zijdedraad levert, bijvoorbeeld.
In de winkel van de zijdeboerderij en van de school kopen we prachtige souvenirs: zijden sjaals, placemats en beeldjes van koning Jayavarman VII en zijn vriendelijk glimlachende vrouw.
’s Middags slenteren we wat over de markt, bezoeken een mooie boekwinkel, waar we Cambodjaanse kinderboekjes voor de kleinkinderen kopen. Op de markt maken we nog een prachtige foto: van een verkoopster, slapend in een hangmat, tussen de varkenslappen en naast vier grote, blij ogende varkenskoppen.
Dan is het tijd om de koffer te pakken. Met de airco aan rusten we nog een uurtje op de hotelkamer. Morgen wordt een lange reisdag.
’s Avonds een gezamenlijk etentje met de hele groep, waar we afscheid nemen van Valérie. Namens de hele groep bedankt Ad haar voor haar goede begeleiding en voortreffelijke hulp aan de mensen die een dokter of tandarts nodig hadden. Ad heeft een leuk tasje gekocht waarin wij allen een envelopje hebben gestoken.
Een dansgroep brengt tijdens het eten traditionele dansen, met muziek. Wel aardig, maar ook twee uur lang erg nadrukkelijk aanwezig. Een gesprek voeren is vrijwel onmogelijk. Wat ons betreft niet de meest geslaagde invulling van een laatste avond.

Dinsdag 12 februari 2008: Siem Reap – Singapore – Amsterdam
De bus brengt ons om half negen naar het vliegveld van Siem Reap. Een prettig, klein vliegveld. We nemen daar afscheid van onze reisbegeleidster, Valérie. Zij staat over een paar dagen weer in Hanoi op het vliegveld om de volgende Djosergroep op te vangen.
Op het vliegveld moeten we per persoon nog 25 dollar neertellen. Het is niet helemaal duidelijk waarvoor. We gaan er maar van uit dat dit mooie land voor opbouw en herstel nog wel wat contanten kan gebruiken.
Het toestel vertrekt op tijd: kwart voor elf. Tot onze verrassing maakt het na een goed half uur een tussenlanding op het vliegveld van Phnom Penh. We moeten er om veiligheidsredenen allemaal uit, voor drie kwartier.
Een paar uur later landen we in Singapore. Daar staat ons iets merkwaardigs te wachten. We worden naar een bepaalde plaats in de aankomsthal geleid, waar een drukdoende dame staat te wapperen met een bos instapkaarten voor het toestel naar Amsterdam. Omdat zij de, meest Hollandse, namen niet goed kan uitspreken, vraagt ze een wildvreemde man dat voor haar te doen. Deze man deelt de kaarten maar uit aan wie zijn hand uitstrekt. Er wordt niet gecontroleerd of de persoon in kwestie een bijpassend ticket heeft! Wat een rare vertoning op zo’n modern goed geoutilleerd vliegveld. Zoiets hoort toch aan een fatsoenlijke transferbalie plaats te vinden. Haast kan de reden niet zijn: wij hebben negen uur de tijd!
Een aantal reisgenoten gaat een tocht door Singapore maken. Singapore Airlines biedt een stadstoer als gratis service, compleet met gids. Het moet een mooie tijdsbesteding zijn: iedereen is enthousiast.
Wij kiezen ervoor alvast naar de spiksplinternieuwe terminal T3 te gaan, waarvandaan we straks gaan vertrekken. Met een modern treintje worden we erheen gereden. Wat een luxe hier. Overal tapijt op de grond, gratis internet, fauteuils, horeca… wij vernuveren ons hier wel. Alles is nog heel erg nieuw, sommige restaurants zijn nog maar net open. Terwijl we met Durk en Eelkje koffie zitten te drinken, horen we een harde knal: blijkt er door de hitte van de kookplaat een grote ruit van de restaurantkeuken geknapt te zijn. Zo nieuw is het hier.
Al lezend in het boek ‘Vietnam’, waarin Andrew Pham, als kind met zijn familie naar Amerika gevlucht, zijn ervaringen beschrijft tijdens een fietstocht door zijn geboorteland, vliegen de uren voorbij.
Tegen middernacht stijgt ons vliegtuig op, voor een lange reis. Hulde aan Singapore Airlines: er wordt weer alles aan gedaan om de reis zo aangenaam mogelijk te laten verlopen. Na het voortreffelijke soupertje neem ik een licht slaaptablet. Het is zes uur later als ik mijn ogen weer open doe. Nu nog maar een paar uur, dan zijn we thuis. Het zal daar nog dagen duren eer we echt helemaal ‘terug’ zijn, want we zijn verzadigd van indrukken en belevenissen.
En nu zijn er, naast vijf uur video, waarvan maximaal een uur mag overblijven en meer dan duizend digitale foto’s, vooral de herinneringen. Herinneringen aan een mooie reis, goed opgebouwd, goed verzorgd, leuk gezelschap. Niemand is ziek geworden van voedsel of drank en er waren geen irritaties. Het was een boeiende, leerzame en soms enerverende reis, met veel afwisseling en interessante bezienswaardigheden, en, voor ons wel belangrijk: genoeg mogelijkheden om zelfstandig iets te ondernemen. Tenslotte, ook belangrijk: overal was het gemakkelijk om het contact met het thuisfront te onderhouden: de mobiele telefoon had altijd bereik en in vrijwel elk hotel was gelegenheid tot internetten, meestal nog gratis ook.

Ton Wester
Wil Legemaat